in de Engelsche kolonie bij de naburige fabriek. Overigens was het onderwijs er goed, als meest overal in den Hollandschen tijd. Hendrik werd er eindelijk in de gelegenheid gesteld, de taal van zijn moeder min of meer te leeren schrijven.
Lang zou hij bij Vercammen niet blijven. Al zeer vroeg vond hij lieden die hem genegen waren; ook Vercammen hielp hem voort en liet hem naar de school van Shaw overgaan, waar hij beter Fransch leerde, en van waar hij eindelijk naar Monsieur Delin ging, die een school hield voor de beste burgerij van de stad.
Een voorwaarde was dat hij zich deftig in een zwarten rok zou kleeden. Doch vader was zeer zuinig - moest het wel zijn - en kocht ten einde raad en over de kosten nog morrend, zijn zoon een afgedragen kleed, dat hem niet paste en onderweg - Hendrik was meêgegaan en had het ding moeten aantrekken - de voorbijgangers spottend deed stilstaan.
Hendrik was zestien jaar, misschien wat ijdel, maar vooral teergevoelig. De tocht in den te langen jas was dus een lijdensweg. Hij kwam bijna weenend van ergernis te huis, en vond bij niemand troost. Vooral niet bij zijn oudsten broer, die hem niet begreep en hem als eenig antwoord zijn gescheurde mouwen toonde.
Zoo uitgedost moest hij naar de nieuwe school, waar zijne verschijning op den koer en in de klasse opstootjes verwekte. Alleen zijn sympathieke stem, en zijne innemende manieren, deden de baldadige jeugd kalmer worden en wonnen ze eindelijk geheel. Hij kon getroost vandaar gaan, maar bleef nog lang onder den indruk van het bespottelijke kleedingstuk.
Tehuis ging het hem ook niet naar zijn zin. Hij was al lang niet meer zijn eigen meester. Als een ver-