‘Sientje!’
‘Ja Mevrouw.’
‘Het treft wel slecht nu meneer naar Dordt is. Maar, als mijn man dezen brief gelezen heeft, zal hij het zeker begrijpen. Ik wil naar Haarlem toe, ik moet zien, wat ik voor het kind kan doen.’
‘En U zou vanmiddag met den burgemeester en mevrouw een auto-tochtje maken?’ bracht Sien in 't midden. Ze wist immers, hoe mevrouw zich daarop had verheugd.
‘Goed, dat je 't zegt, Sien. Ik had er niet aan gedacht. Ga het gauw even afzeggen. Zeg maar, dat het me heel erg spijt, maar dat ik heusch dadelijk naar Haarlem moet.’
Sien deed, wat haar bevolen werd, terwijl mevrouw het spoorboekje inkeek om na te gaan met welken trein zij zou kunnen vertrekken.
Daar kwam Sien, buitengewoon vlug voor haar doen, weer het tuinhek binnenstappen.
‘Mevrouw, complement van den burgemeester en meneer zeit, dat hij U met de auto naar Haarlem zal brengen. En mevrouw gaat ook mee, enne...’ Sien wachtte even. Wat achter dat enne moest komen, kon ze van blijdschap haast niet uitspreken.
‘Nu, en wat verder, Sien?’
‘Ziet U, toen ik vertelde, dat onze Greetje zoo ziek was en dat ze, als ze de roodvonk had, naar een ziekenhuis moest en dat we dat dan toch allerver-