| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
Ook op school ingeburgerd.
't Was nog maar veertien dagen voor Sint-Nicolaas. En 't sprak vanzelf, dat de jeugd eigenlijk nergens anders over sprak, dan over de komende pret.
De onderwijzers en onderwijzeressen namen het minder nauw met de orde dan gewoonlijk. En vooral de handwerk-onderwijzeres liet voor dezen keer een babbelpraatje toe. Zelfs de verstellappen mochten in de kast blijven liggen, 't Was gewoonte, dat er de laatste paar weken voor Sint gehandwerkt werd aan de Sint-Nicolaascadeautjes voor familie en kennissen. De een was bezig met frivolité, een tweede borduurde een hardangerkleedje, een derde haakte een muts. De juffrouw liep tusschen de rijen door en hielp, wie hulp behoefde.
‘'k Heb mijn sterretjes af,’ riep Greet Huyser.
‘Mag Greet dan voorlezen?’ vroeg Mimi van Laar.
‘De sterretjes zijn voor 't kussen, hè?’ vroeg de juffrouw aan Greet.
‘Ja, dat zou Oma verder afmaken, 't Is een kussen voor moeder.’
| |
| |
‘Lees jij dan maar voor, ons boek ligt in de kast. Er ligt een papiertje bij, waar we gebleven zijn.’
Greet ging bij het lessenaartje staan en begon te lezen. Weldra hield het geroezemoes op. Greet las goed en het boek boeide.
Greet las vaak voor op de Handwerkles, omdat zij in den regel een der eersten was, die de opgegeven taak afhad. Ook met de andere vakken kon Greet goed meekomen. Ze had ook veel en hard gewerkt. De tijd was dan ook voor haar omgevlogen. Haar eerste rapport was door grootmoeder naar huis gestuurd. En twee dagen later was vader gekomen. Hij had Greet zelf uit school gehaald, 't Trof mooi, want 't was Woensdagmiddag. En ze was met vader 's middags gaan taartjes eten in den lunchroom bij Francken. Echt fijn. 't Was juist een week voor de groote vacantie geweest. Telkens had ze gedacht: Nu zal ik vragen, of ik de volgende week thuis mag komen. Maar dan dacht ze weer: Moeder en de jongens zullen natuurlijk denken, dat ik zoo naar ze verlang. Ze verlangde ook wel, soms heel erg hard, maar dat mocht niemand, niemand weten.
Dus, ze had nergens over gesproken en ze was niet naar huis gegaan. Maar juffrouw Horst had haar zooveel plezier aangedaan, als maar mogelijk was. En op moeders verjaardag had ze een brief geschreven en toen was er een heerlijke kist met fruit gekomen en een heel lieven brief van moeder en ook briefjes van de
| |
| |
jongens. En 's avonds in bed had ze moeders brief wel driemaal over gelezen en toen - gelukkig, dat niemand het gezien had, had ze er een kus op gedrukt.
Daarna was ze moeder geregeld gaan schrijven.
.... had ze er een kus op gedrukt.
't Leek wel, of daardoor haar leventje wat gezelliger was geworden. En ze schreef moeder over alles, over school en huis. Ook over haar schoolvriendin, Bep Klaassen. Ja, vooral over Bep Klaassen. Greet had eigenlijk nog nooit zoo'n trouwe vriendin bezeten.
En er waren misschien geen grooter contrasten denkbaar dan Greet Huyser en Beppie Klaassen.
| |
| |
Greet het opgewonden driftkopje en Bep de kalmte in eigen persoon. Van den eersten schooldag af hadden ze zich tot elkaar aangetrokken gevoeld.
Ze zaten op school naast elkaar. Ze gingen tegelijk uit school en kwamen er vaak ook weer tegelijk in. Toch woonden ze ver van elkaar.
Bep Klaassen woonde n.l. op de Oude Gracht bij haar Oom, ‘Oom Wiel,’ noemde Bep hem, hoewel hij eigenlijk Van der Wielen heette. Greet sprak ook altijd van oom Wiel. De oud-kolonel Van der Wielen was het eenige familielid, dat Beppie in de wereld bezat. Als klein kind had ze reeds haar vader verloren en nu een jaar geleden was haar moeder naar een zenuw-inrichting gebracht. Beppie 's moeder was meneer Van der Wielens eenige zuster, dus het kind was op hem aangewezen. Hij bezat zelve kind noch kraai en bewoonde een deel van een groot huis op de Oude Gracht, dat verder tot pension was ingericht. De eigenares van het pension hield zijn meubeltjes knap en zorgde voor zijn maaltijden.
Aanvankelijk was het ooms plan niet geweest om Beppie bij zich te houden. Hij hield niet van kinderen. Beppie was echter zoo'n stil en rustig meisje, dat hij soms vergat, dat ze er was.
De huisjuffrouw had al gauw gemerkt, dat ze van Bep geen last zou hebben. Ze had haar maar dadelijk belast met het heelhouden van meneers sokken, ‘'t Was goed, als meisjes vroeg handig waren.’
| |
| |
Bep had geen vroolijke, zorgelooze jeugd achter den rug. Ze was wel gewend aan zichzelf overgelaten te worden en daar ze voelde, dat ze haar oom dankbaarheid verschuldigd was, had ze zich dapper door den sokkenberg heen gewerkt.
De huisjuffrouw noemde meneer Van der Wielen achter zijn rug, ‘den brombeer’ en zijn kennissen, want eigenlijke vrienden hield hij er niet op na, spraken van ‘dien vriendelijken huismusch.’
‘Ik geloof, dat die oom van jou niet lachen kan,’ had Greet eens gezegd.
‘Ik geloof het ook niet,’ had Bep beaamd.
Hoe stil het bij grootmoeder Huyser ook was, Greet had niet graag met Bep willen ruilen. Die oom Wiel was om van te rillen.
‘'k Wou, dat Bep op Sint-Nicolaasavond bij ons mocht komen,’ had Greet tegen juffrouw Horst gezegd.
‘Maar mevrouw doet ook niets aan Sint-Nicolaas,’ had juffrouw Horst geantwoord.
‘Maar ik wel. En Bep ook. En we zouden leuke dingen kunnen verzinnen.’
‘Vraag het zelf aan grootmoeder,’ raadde juffrouw Horst.
‘Onzin,’ vond grootmoeder. ‘Die meneer Van der Wielen zou het ook beslist afkeuren.’
Greet mopperde wat, maar ze wist bij ervaring, dat grootmoeders wil wet was.
| |
| |
‘'k Geef toch wat aan Bep,’ zei ze tegen juffrouw Horst.
‘Dat is aardig van je en dan moet je er een grappige surprise bij bedenken.’
‘Ja, dan moet u me helpen.’
‘Weet je al, wat je geven zult?’
‘Een portemonnaitje, want de hare is zoo stuk.’
‘Goed, dan doe ik er wat lekkers bij.’
‘Reuze-aardig van U.’
‘En dan verbergen we alles in kluwen wol en katoen.’
‘O ja, daarmee kan ze kousen voor oom Wiel stoppen,’ jubelde Greet. Ze vond het plan eenig.
Dienzelfden dag werd het cadeautje gekocht. Juffrouw Horst gaf een zak met heerlijke marsepeinenaardappeltjes.
‘Daar maken we vanavond allemaal kluwtjes van,’ zei juffrouw Horst lachend.
Mevrouw Huyser sprak eerst wel van een mal idee, maar toen er eindelijk 12 kluwen in een laarzendoos werden gepakt, kwam er toch iets als een glimlach over haar gelaat.
Op 5 December was er 's morgens al een groot pak van Greetjes huis gekomen, ‘'k Maak het vanavond pas open, dat is leuker,’ zei Greet.
Toen ze naar school ging, sneeuwde het, eerst fijn, toen al maar dichter.
‘Reuze-leuk, zoo'n witte Sint,’ zei ze tegen Bep. ‘'k Wou, dat het al avond was,’ vervolgde ze.
| |
| |
Bep zweeg. Voor haar zou Sint-Nicolaasavond wel net zijn als andere avonden, dat wil zeggen: saai en eenzaam. Oom Wiel ging alle avonden naar de Soos en dat zou hij heusch niet laten, omdat het 5 December was.
Even keek Greet naar het ernstige, zorgelijke gezichtje van haar vriendin. Arme Bep! Maar echt fijn, dat ze zoo'n aardige verrassing voor haar had.
't Was woelig en rumoerig in de klas. De onderwijzers waren vast even blij als de kinderen, toen de bel van vieren luidde. Greet bracht Bep thuis en zei heel geheimzinnig: ‘Tot morgen.’
‘Tot morgen, veel plezier vanavond,’ antwoordde Bep.
Na het eten zou Greet met juffrouw Horst naar de Oude Gracht gaan om het pakje aan Bep te brengen.
Greet had nog een paar aardige verrassingen. Het kussen van Grootmama, net zoo een als voor moeder, zou ze in den salon op Oma's stoel neerleggen en dan moest grootmoeder er zelf naar zoeken.
Voor juffrouw Horst had ze een schortje gekocht en daar had ze een mooie pistache van gemaakt. Heelemaal van goud papier en aan de uiteinden witte franje.
Ze was zoo ongedurig, dat ze eigenlijk wel zonder eten aan het feest had willen beginnen.
Eindelijk was de maaltijd gereed. ‘Rustig eten, Greet. Niet zoo schrokken,’maande grootmoeder.
| |
| |
Hoe kon grootmoeder op Sint-Nicolaasavond rustig en bedaard eten. Opeens moest ze aan huis denken. Wat was het verleden jaar ook roezig en druk onder het eten. Vader had gezegd: ‘Dat wordt morgen kliekjesdag.’ Je kon gewoon niet eten van pret. Ze zouden thuis wel blij zijn met haar pakje. Voor moeder een kussen, voor vader een pijpenrek, voor de jongens twee chocolade letters.
‘Nu zit je weer te suffen. Dooreten, Greet.’
Hè grootmoeder ook. Die kon je het nooit naar den zin maken. Gelukkig, de maaltijd was afgeloopen.
‘'k Help U even afdrogen, dan zijn we gauw klaar,’ zei Greet tegen juffrouw Horst.
‘Nu nog theezetten,’ sprak de juffrouw, toen Greet de borden in de keukenkast zette.
‘'t Sneeuwt zoo, zouden jullie wel gaan?’ vroeg mevrouw Huyser.
‘Juist fijn, Oma. 'k Doe mijn overschoenen aan.’
Een echt leuk idee zoo met juffrouw Horst op Sint-Nicolaasavond door Haarlem te loopen.
Op de Parklaan zakten ze tot de enkels in de sneeuw. En de vlokken vielen nog maar steeds neer, al dichter, al dichter. Alles ging er buiten zoo frisch, zoo glinsterend uitzien.
‘'k Vind het buiten ook feestelijk,’ zei Greet poëtisch.
‘Kijk, die man daar met die pop op zijn schouder,’ wees juffrouw Horst.
| |
| |
‘O eenig. 't Is een aangekleede mode-pop.’
‘Zie je wel, hoeveel menschen er met pakjes loopen?’
‘Daar hooren wij ook bij,’ antwoordde Greet vroolijk. En ze vervolgde: ‘Wat zou ik graag bij Bep om een hoekje willen kijken, als ze alles uitpakt.’
‘Je moest eerst dit pakje afgeven, dat zijn die B en K, die mevrouw er bij gedaan heeft.’
‘Reuze-aardig van Oma, hè. Ja, die geef ik eerst, dan kan ze vast gaan smullen. Ik geloof nooit, dat die brombeer van een oom haar zelf maar iets lekkers zal geven.’
‘Hij is 't niet gewend, hij heeft nooit iemand gehad om voor te zorgen,’ zei juffrouw Horst verontschuldigend en ze dacht eraan, hoe vreemd het haar zelve was, nu werkelijk iets aan Sint-Nicolaas te doen.
Eindelijk hadden ze de Oude Gracht bereikt. Greet liet de bel hard overgaan en keek toen door de brievenbus, wie de deur zou openen.
‘Juffrouw Oversteeg,’ riep Greet. Juffrouw Oversteeg was de huisjuffrouw.
‘Voor Bep,’ zei Greet. ‘Maar wilt U eerst dit kleine pakje geven en dan over een kwartier b.v. die twee groote.’
‘Nou, ik beloof het je hoor.’ De huisjuffrouw wou de deur weer sluiten, toen Greet opeens smeekend vroeg: ‘Mag ik even om een hoekje kijken, of Bep er blij mee is? Zoo alleen maar even om de kamerdeur?’
| |
| |
Juffrouw Oversteeg sloeg een blik naar Greets besneeuwde schoenen.
‘'k Heb overschoenen aan. Ik zal ze uittrekken.’
Greet voegde de daad bij het woord en wachtte verder maar niet af, wat de huisjuffrouw nog zou open aanmerken.
‘Vooruit maar,’ bromde juffrouw Oversteeg. ‘En wacht U maar eventjes hier, 't is buiten te koud,’ vervolgde ze niet onvriendelijk tegen juffrouw Horst.
Greet sloop achter de met pakjes beladen juffrouw de trap op. Bij de bovenste trede wachtte ze even. De juffrouw tikte aan de deur en ging binnen, maar ze liet de deur op een kier, zoodat Greet er door kon gluren.
En ja, zoowaar, daar zat Bep gebogen over een sok, die ze aan het stoppen of mazen was. Op Sint-Nico-laas-avond!
‘Van Sinterklaas,’ zei juffrouw Oversteeg, terwijl ze de pakjes op tafel uitspreidde. ‘En dit moet je eerst openmaken.’
‘Toe, zegt U van wie,’ riep Bep verrast.
‘Van Sinterklaas, meer weet ik er niet van.’
Greet zag, dat Bep de sok wegwierp en met zenuwachtige haast het eerste pakje openmaakte. De huisjuffrouw stond nieuwsgierig toe te zien.
‘Fijn, een B en een K van chocolade. U krijgt straks ook een stukje hoor!’ sprak Bep goedig.
Juist, toen Bep het tweede pakje aan 't openen
| |
| |
.... en keek toen door de brievenbus.
| |
| |
was, werd er gebeld. De juffrouw moest opendoen en bij 't verlaten der deur gaf ze Greet te kennen, dat ze nu maar weg moest gaan, want de kamerdeur moest gesloten worden.
Greet talmde even. ‘'t Kan meneer wel zijn,’ riep de juffrouw, toen de bel vrij driftig overging. Nu vergat Greet alle voorzichtigheid en holde achter juffrouw Oversteeg aan. Verbeeld je eens, dat het die nare Wiel was!
‘Wat laat U me lang wachten, 'k had mijn sleutel vergeten,’ klonk het brommerig, 't Was werkelijk meneer Van der Wielen.
‘Dag meneer!’ groette Greet schuchter, terwijl ze op zij ging, om meneer gelegenheid te geven naar binnen te gaan.
Terwijl de oud-kolonel nog op den drempel de sneeuw van zijn schoenen afklopte, mompelde hij iets als ‘goeien avond.’
Juffrouw Horst wenkte Greet om nu maar vlug heen te gaan. Onwillekeurig nam meneer Van der Wielen de beide vertrekkenden eens op.
‘Ben jij niet dat schoolvriendinnetje van mijn pupil?’
‘Ja, 'k ben Greet Huyser.’
‘Zoo en heb je Elisabeth bezocht?’
Elisabeth! Wat een naam! Brrr, om bij zoo'n ijsbeer te wonen!
‘'k Heb haar wat gebracht,’ zei Greet verlegen, snakkend nu maar weg te komen.
| |
| |
‘Een aardigheidje,’ sprak juffrouw Horst om toch ook iets te willen zeggen.
‘Een aardigheidje gebracht,’ herhaalde oom Wiel op min of meer sarcastischen toon. En Greet dacht dadelijk, dat oom Wiel zich zeker nooit met aardigheidjes had opgehouden.
‘Als ze met die aardigheidjes mijn sokken maar niet vergeten heeft.’
Zijn sokken niet vergeten! Zoo'n ijsbeer, 't Joeg Greet een blos naar de wangen. Ze keek hem aan, niet meer schuchter, maar vijandig, uitdagend.
‘'k Zou er lekker voor bedanken op Sint-Nicolaasavond sokken te stoppen,’ zei ze tartend. Toen ze het gezegd had, schrok ze van de uitwerking.
‘Vooruit, we moeten gaan,’ sprak juffrouw Horst zenuwachtig. Die Greet, hoe durfde ze zoo brutaal te zijn!
Maar meneer Van der Wielen scheen nog geen plan te hebben, ze nu te laten gaan. Hij plaatste zich vlak voor Greet, als wilde hij haar den doortocht beletten.
‘Zoo brutaaltje, zou jij geen sokken willen stoppen?’
De strenge, harde trekken werden nog strenger, nog harder.
‘Niet op Sint-Nicolaasavond,’ hield Greet vol.
Ieder ander meisje zou tegenover dezen militair in haar schulp zijn gekropen. In Greet Huyser was echter het driftduiveltje ontwaakt. En dan kende ze voor niemand vrees noch ontzag.
| |
| |
‘Ik zou je wel leeren sokken te stoppen,’ vervolgde de kolonel hoonend.
‘En ik kan 't ook niet. 't Is groote menschen-werk,’ vervolgde Greet op steeds brutaler toon.
‘Zwijg Greet en ga direct mee,’ kwam nu juffrouw Horst tusschenbeiden. Ze was nu de strenge gezelschapsjuffrouw van vroeger.
‘Goeden avond, meneer Van der Wielen,’ vervolgde ze, terwijl ze de stoep afging. Greet kon niet anders dan volgen. Juffrouw Horst deed zoo streng.
‘Ga maar gauw naar je grootmoeder en kom Elisabeth niet meer lastig vallen,’ riep oom Wiel haar nog schamper toe.
Greet stampte in de sneeuw. Zoo'n nare, vreeselijke man. Ze wou teruggaan en nog wat zeggen, maar juffrouw Horst greep haar bij den arm en sprak: ‘Oogenblikkelijk mee en doorloopen.’
De tocht was zoo vroolijk begonnen en nu sjokte ze, als een geslagen hondje achter juffrouw Horst aan. Ze keek niet meer naar de vroolijke voorbijgangers, ze lette niet op de verlichte winkelramen, ze moest al maar denken aan dien vreeselijken naren man, die Bep op Sint-Nicolaasavond sokken liet stoppen.
Juffrouw Horst was de eerste, die sprak: ‘Begrijp je niet Greet, dat je meer dan onbehoorlijk was? Als je grootmama dat hoort.’
‘Maar grootmama moet er niets van weten.’
| |
| |
Juffrouw Horst dacht even na. 't Was misschien maar 't beste, dat mevrouw Huyser hier niets van vernam, 't zou zeker den heelen avond bederven.
‘Bep was toch dolblij,’ begon Greet weer. Die gedachte deed heusch de onweersbui afdrijven.
‘Ja, Bep was dolblij,’ beaamde juffrouw Horst.
Op de markt stapten ze in de tram. Grootmoeder zou misschien toch al aanmerkingen maken over hun uitblijven. Toen ze bij de Parklaan uitstapten, waren beiden vast besloten den Sint-Nicolaasavond door dit voorval niet te laten bederven. Beiden hadden er zich immers al dagen van te voren op verheugd. Ja, juffrouw Horst evengoed als Greet. Vóór Greets komst was er in haar sleurleventje van dagelijksche plichten nooit sprake geweest van feestvieren. Greet had de Sint-Nicolaasstemming in huis gebracht. En juffrouw Horst moest onwillekeurig terug denken aan een ver verleden. Ze zag zich zelf weer zitten aan de groote, ronde tafel in het ouderhuis, ze was weer kind. Mevrouw Huyser had gelachen om Greets uitbundige vreugde. Als het kind zoo graag Sint-Nicolaasfeest vierde, had ze moeten zorgen thuis te zijn gebleven bij de broers. Bij een paar oude menschen moest ze dergelijke dwaasheid niet verwachten.
Met veel tact en veel geduld, had juffrouw Horst telkens gesproken over Greets grooten ijver op school. Haar rapporten waren zoo goed, de onderwijzers
| |
| |
waren zoo tevreden. Het kind mocht daarvoor wel eens een belooning hebben.
‘Dan moet u het maar weten, ik doe aan die dwaasheid niet mee,’ had mevrouw tenslotte gezegd. En juffrouw Horst had het geweten. In allerlei verborgen hoekjes had ze geheimzinnige pakjes gestopt; kleine handwerkjes vervaardigd in stille uren. Mevrouw Huyser zou zeker haar verstandig, oud hoofd schudden, als ze bemerkte, hoe haar juffrouw verder een deel van het toch al matig salaris had besteed aan lekkernijen.
Neen, deze avond mocht en kon niet bedorven worden. Vlug liepen ze op huis aan. ‘U zegt toch niets, hè?’ vleide Greet.
‘Neen, 'k zal niets zeggen, maar dan moet jij de bokkepruik afzetten.’
‘Die is al af,’ lachte Greet. En ze knikten elkaar eens toe en beiden verheugden zich toch oprecht in elkaars bezit.
Alles liep goed van stapel. Grootmoeder was ingedut en werd bij hun thuiskomst pas wakker. Juffrouw Horst deed bedrijviger dan ooit en vond in Greet een zeldzaam trouwe hulp.
De thee werd ingeschonken en Greet presenteerde stukjes banket. De pret kon beginnen.
Juffrouw Horst bracht eerst het groote pak binnen, dat Greet van huis gekregen had en ongemerkt sloeg ze het meisje gade, dat met zenuwachtige blijdschap touwtjes en papiertjes losmaakte.
| |
| |
Een gehaakte muts en das, een geborduurde handwerktasch, een zelf gebreide jumper! ‘Dat heeft moeder allemaal gedaan,’ zei Greet met iets van trots in haar stem.
Voor grootmoeder een pelerine en voor juffrouw Horst bedsokken.
‘Waar haalt je moeder den tijd vandaan?’ zei mevrouw Huyser op een toon, waaruit toch bewondering sprak.
Greet stond in gedachten verzonken. Wat had moeder veel gehandwerkt! En 't meeste was voor haar!
Juffrouw Horst meende een verdrietig trekje te bespeuren en zei daarom: ‘Er zitten nog meer pakjes in de doos. Een, twee, drie, vier, vijf, zes marsepeinen varkentjes,’ telde Greet. ‘Wat schrijft Jan erbij? “Is dit ook familie van je?”
‘Flauwe mop,’ vond Greet. Maar de varkentjes zagen er heel smakelijk uit. Nog een groote banketletter H van vader. Nu was de doos leeg.
‘Ze hebben je wel verwend,’ sprak grootmoeder, maar Greet luisterde maar half, want in haar gedachten was ze thuis. Daar liet juffrouw Horst de bel rinkelen. En met een brommerig: ‘Dank je wel’, deed ze, of ze van de buitenwacht iets aanpakte.
Greet zag al haar wenschen vervuld en ze vloog juffrouw Horst om den hals. ‘U bent een schat,’ zei ze uit den grond van haar hart.
En nu was het Greetjes beurt om de bel flink hard
| |
| |
te laten overgaan en als een man te zeggen: ‘Voor juffrouw Horst, voor mevrouw Huyser.’
Juffrouw Horst deed opgewonden blij. Hoe had dat kind toch alles verzonnen! Zelfs grootmoeder kon niet laten Greet te kussen voor haar mooie handwerk.
‘Ik kon niet weten, dat je er zooveel aan doen zoudt,’ zei grootmoeder. ‘Koop nu morgen maar zoo'n bontmutsje, als je zoo graag hadt. Dat is dan mijn Sinterklaascadeau.’
‘Lief, best grootje,’ juichte Greet. Hoe veel meer plezier zou grootmoeder haar gedaan hebben, als ze vanavond reeds dat mutsje gekregen had in een leuk, geheimzinnig pakje, dacht ze even.
Maar nu werd er heusch gebeld. Greet snelde naar de deur. Een pakje werd op de stoep gelegd en iemand holde vlug de Parklaan af.
‘Greta Huyser,’ stond met verdraaide hand op het papier te lezen. Vroolijk snelde ze ermee naar binnen. ‘'t Is vast van Bep. O ja, kijkt U maar. Wat een beeldig schortje. Zoo'n jongedames-model. Kijkt U eens, ze heeft de kant zelf gehaakt. En wat is dat? Twee bieten. Die is goed. Zoo iets, als mijn kluwen. Ja hoor, ze kunnen open. Fijn, een penkala-potlood. En wat is daarin? O, wat een lekkere wortel. Die goeie Bep.’
‘Nu naar bed, kind,’ commandeerde mevrouw Huyser.
| |
| |
Greet gehoorzaamde gewillig. Ze was moe van de pret. Haar schatten nam ze mee naar boven, dan kon ze op haar kamertje alles nog eens rustig bekijken, alles nog eens rustig overdenken. De slotsom was: dat ze dubbel en dwars bedacht was geworden en dat het een leuke avond was geweest.
Greet sliep spoedig in en droomde heel prettig van een grooten varkensstal vol marsepeinen biggetjes.
|
|