'Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduitsche tael'
(1832)–Ph. Blommaert– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
eindelyk hebben wy iets van hare schoonheden en rykdom aen den dag gelegd, en bewezen, dat zy, wel verre van ruw te zyn, in tegendeel als zeer beschaefd en zacht en krachtig zich voordoet; dus allergeschikst om by het Besstuer te worden gebruikt. Verre van ons nogtans de gedachte, om uit het aengehaelde te besluiten dat de Regering de Belgische tael alleen en uitsluitend hier te lande in gebruik diende te brengen. Verre van ons, dat wy by de Walen onze tael met geweld zouden willen ingevoerd zien; neen! Dat elk het zyne behoude, en geen van beiden zyne spraek den anderen trachte op te dringen. Hoog acht ik de rechten van een iegelyk; ik acht de vryheid der talen een der voornaemste rechten van een volk, en keur dus het uitsluitend gebruik der Fransche tael ten sterksten af. Daer de ingezetenen van België deels Vlaemsch en deels Waelsch spreken, behoort men niet alleen de besluiten der wetgevende macht in beide talen kenbaer te maken; maer in de provintien, waer de volkstael Vlaemsch is (als in west-Vlaenderen, oost-Vlaenderen, zuid-Brabant, Antwerpen en het Limburgsche) diende men de provintiale betrekkingen, niet min dan de gerechtshoven, in het Vlaemsch in te richten; ten einde de inboorling dier provintien niet in de onaengename verplichting worde gesteld, eenen taelman in zyn eigen land, en voor zynen dagelykschen handel, noodig te hebben. |
|