Neen, Huizinga, niet: In de schaduwen van morgen. Maar: In het licht van den komenden dag. Eenige opmerkingen naar aanleiding van Huizinga's "In de schaduwen van morgen"
(ca. 1936)–P.R. Blok– Auteursrecht onbekend
[pagina 6]
| |
klemmen, zeker, dan zou men den indruk kunnen krijgen dat allerlei wat vroeger bestond, beter was en maar weer herleven moest. Maar zij, die met beide voeten op den vasten grond van de werkelijkheid staan, zij die aan alle kanten een open oog hebben voor de groote lijnen van evolutie, zij weten wel dat er geen ‘terug’ is, dat die ‘goede dingen van gisteren’ in het tegenwoordige geheele bestel niet meer passen, dat er slechts één weg is: vooruit. Reeds het te lang bespreken van het ‘terug’ is onjuist, want daardoor kent men nog aan den invloed van die ‘terugwillers’ veel te groote waarde toe. Indien in Nederland de ‘terugwillers’ inderdaad nog zoodanigen invloed zouden hebben - wat ik overigens sterk betwijfel - dat daarmede werkelijk nog in ernst rekening zou moeten worden gehouden, dan blijkt hieruit - indien het al niet uit andere omstandigheden zou blijken - dat het hoog tijd is dat Nederland zich ook op dit punt eens den slaap uit de oogen wischt. Men behoeft in den drang naar het nieuwe, naar de toekomst, niet tevens de neiging te zien tot negatie van het oude. Elke nieuwe cultuur, en zeer zeker ook die welke in deze onze dagen in wording is, houdt rekening met het oude. Zij kan niet anders, zij doet het reeds onbewust, en de enkele uitingen die ‘beschouwende critici’ meenen te herkennen als uitingen van de neiging tot negatie van dat oude, zijn slechts, in wezen en in verhouding tot de groote lijnen, onbeteekenende kleinigheden. Evenmin als het waarnemen van zonnevlekkenGa naar voetnoot1) de conclusie rechtvaardigen dat de geheele zon niet deugt, evenmin wettigt het zien van enkele uitingen of excessen van nieuw cultuurstreven een negatief oordeel over de waarde of den inhoud van dat streven. Dat een dergelijk onjuist oordeel kan ontstaan, schrijf ik toe aan de omstandigheid dat de oordeelaar toch niet staat met beide voeten in de werkelijkheid. Wanneer men, ik spreek hier in het algemeen, een groot deel van zijn leven | |
[pagina 7]
| |
aan contemplatie van historische oudere en nieuwere culturen, kunst en philosophie heeft gewijd en men komt dan op later leeftijd te staan voor geweldige wereldhervormingen zooals de laatste twintig, dertig jaren hebben te zien gegeven, dan is het begrijpelijk en verklaarbaar, dat het in zich laten doordringen van nieuwe wereldbeschouwingen moeilijkheden geeft. Het is misschien niet mogelijk zich geheel aan te passen of zelfs zich te stellen zooveel mogelijk naast en buiten zijn oude opvattingen en gedachtegang. Zoo, geloof ik, moet men zien de bezwaren van vele ouderen; zoo, geloof ik, moet men zien de angsten voor excessen en voor overboordgooien van wat geweest is. Maar men mag niet zeggen, dat dit maar is overboordgooien zonder oordeel des onderscheids. Ik heb teveel vertrouwen in de inwendige stroomingen van den menschelijken geest en de menschelijke ziel, om dat gevaar inderdaad als een dreigend, ernstig en tot ondergang leidend gevaar te zien. Vertrouwen is iets dat blijkbaar moeilijk gevraagd kan worden en verkregen, maar ik weet ook dat diep in de ziel van het Nederlandsche volk dat vertrouwen grooter is dan gemeend wordt. ‘Wir leben in einer grossen Zeit. Kommende Geschlechter werden uns einmal darum beneiden, dass wir das alles miterleben durften, und dass wir mitschaffen konnten an dem, was uns vergönnt ist. Mir tun die Menschen leid, die diese Jahre in Stumpfheit und Engstirnigkeit verträumen und verschlafen. Ich bedaure auch alle die, die sich vor lauter Bedenken aus dem Kleinlichen dieser Zeit, das ihr anhaftet wie jeder Epoche, nicht herausreissen können, um ihre ganze Grösse zu sehen.’Ga naar voetnoot1) |
|