Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 4
(1926)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekend
[pagina 565]
| |
Aanhangsel | |
[pagina 567]
| |
Bronnen der Nederlandsche geschiedenis1795-1839De bronnen voor de geschiedenis van ons land zijn het best te onderscheiden naar de groote perioden, waarin die geschiedenis kan worden verdeeld. Voor het tijdvak, dat in het eerste gedeelte van ons vierde deel wordt behandeld, zijn deze perioden twee in getal: de Fransche Tijd en die van het koninkrijk der Nederlanden zooals het zich na 1813 heeft gevormd. Voor een deel van den Franschen Tijd bezitten wij in de Bijdrage tot de kennis van de historiographie der Bataafsche Republiek, bewerkt door dr. Jeannette EliasGa naar voetnoot1), een samenvattend overzicht, dat goede diensten kan bewijzen en waarnaar ook hier in het algemeen kan verwezen worden. Het behandelt zoowel de toen verschenen tijdschriften als de gelijktijdige geschiedschrijvers maar houdt zich niet bezig met de archivale bronnen en de officieele verzamelingen van stukken noch met de voor dezen tijd vrij talrijke brieven en gedenkschriften van biografischen aard, meest alle gedrukt korter of langer tijd nadat de gebeurtenissen dier dagen beschouwd konden worden als die van een afgesloten tijdperk. De ook in den tijd der oude Republiek slechts fragmentarisch gedrukte Resolutiën der Staten-Generaal zijn voor den korten tijd van het voortbestaan van dit lichaam na 1795 eveneens slechts ten deele gedrukt, met name in een deel Resolutiën van H.H.M. en de respectieve provinciën over het daarstellen eener Nationale VergaderingGa naar voetnoot2), terwijl de Dagbladen van het verhandelde ter vergadering van de provisioneele repraesentanten van het volk van HollandGa naar voetnoot3), hier en daar van de hand van Bilderdijk, ten minste voor de voornaamste provincie een geregeld overzicht der handelingen uit den eersten tijd opleveren. De bij Loosjes om de 14 dagen verschenen Jaarboeken der Bataafsche RepubliekGa naar voetnoot4), vervolg der Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, die evenwel nog tot 1798 doorloopen, bevatten de voornaamste staatsstukken en ‘merkwaerdige aenspraeken’ van 1798, ook gedrukt in de serie der Decreeten van de Nationale VergaderingGa naar voetnoot5). De handelingen van dit lichaam zijn te lezen in de niet-officieele uitgave van Swart: Dagverhaal der handelingen van de Nationale VergaderingGa naar voetnoot6), samengesteld met medewerking der sprekers en van het bureau der Vergadering zelve. Van de Proclamatiën en publicatiën van de Nationale Vergadering en van het Koninkrijk Holland bestaat naast de officieele uitgaveGa naar voetnoot7) een ‘volledige verzameling’ sedert het | |
[pagina 568]
| |
begin der revolutieGa naar voetnoot1). Bij het Dagverhaal der handelingen van de Nationale Vergadering sluit zich aan dat van die van het Vertegenwoordigend en Wetgevend Lichaam des Bataafschen VolksGa naar voetnoot2) en vervolgens de Notulen van het Staats-bewind der Bataafsche Republiek 1801-1806, tevens het tijdperk van Schimmelpenninck omvattend en voorzien van een goeden indexGa naar voetnoot3). De officieele Bataafsche Staatscourant, welker eerste nummer den 4den September 1805 verscheen, werd gevolgd door de Koninklijke Staatscourant (11 Juni-31 December 1806) en deze door de Koninklijke Courant (tot 14 Juli 1810). Sommige departementen uit den tijd der fransche overheersching hadden tijdelijk hun eigen ‘staatkundig dagblad’ of ‘journal’ waarin de voor die departementen belangrijke staatsstukken, met politieke berichten in het algemeen, uit den parijschen Moniteur werden overgenomen. Voor dezen laatsten tijd is nog van belang J.M. Kemper's Code organique des départements de la Hollande (Verzameling van wetten en decreten betrekking hebbende tot de inlijving en organisatie der Hollandsche departementen)Ga naar voetnoot4).
Van de archivale bronnen voor deze periode was tot vóór weinige jaren een groot deel in de staats- en bijzondere archieven wel niet geheel afgesloten maar toch nog slechts in beperkte mate bereikbaar. De voor dit deel onzer geschiedenis belangrijke nederlandsche archieven waren vlijtig gebruikt door prof. G.W. Vreede in zijn verschillende grootere en kleinere geschriften over het tijdperkGa naar voetnoot5) en vrij wat daaruit was door hem in bijlagen afgedrukt of in den tekst en de aanteekeningen verwerkt. Daarnaast mogen genoemd worden de hoofdwerken over Schimmelpenninck en DaendelsGa naar voetnoot6), waarin vele staatsstukken en brieven zijn afgedrukt evenals, hoewel in mindere mate, het geval is in andere der talrijke biografische werken betreffende de hoofdpersonen, die in dit tijdperk een rol vervulden. Voor het tijdvak van Lodewijk Napoleon gaf Wichers vrij wat uit de nederlandsche archieven in het licht achter zijn boek over diens regeeringGa naar voetnoot7) en Jorissen grondde ook op archivale studiën zijn verhaal van den Ondergang van het koninkrijk HollandGa naar voetnoot8). Een groot getal bronnen voor de periode der bevrijding werd door Jorissen verzameld in zijn belangwekkende Bijdragen tot de geschiedenis der Revolutie van 1813Ga naar voetnoot9). De Bas trok veel uit de archieven van het Huis van Oranje in zijn groot werk over prins Frederik, waarin meer wordt gegeven dan de titel zou doen vermoeden, daar het boek is uitgedijd tot een algemeene geschiedenis van het geheele tijdvak, waarin de prins leefde, beschouwd dan vooral in verband met de lotgevallen van het Oranjehuis. De Bosch Kemper's voortreffelijke Staatkundige Geschiedenis van Nederland wijdde aan de gebeurtenissen van den Franschen tijd meer dan honderd goedgeschreven bladzijden (blz. 254 vlg.), terwijl hij in het bijgevoegde deel ‘Letterkundige aanteekeningen’ menige bijzonderheid uit de bronnen zelve toelichtte in den onpartijdigen zin, die zijn werk kenmerken. Deze bladzijden en Jorissen's bekende studie De Fransche Tijd (Historische Bladen, Eerste Bundel, blz. 333 vlg.) gaven de verwerking van omvangrijke studiën over het tijdvak. | |
[pagina 569]
| |
De niet minder belangrijke fransche archieven, van welker inhoud mijn VerslagGa naar voetnoot1) ook voor deze periode een overzicht gaf, leverden aan Legrand de stof voor zijn belangwekkend boekGa naar voetnoot2) over de Bataafsche Republiek, met zeer vele aanhalingen daaruit; de napoleontische brievenliteratuur schonk voor het tijdvak van koning Lodewijk een aantal belangrijke gegevens, waardoor Lodewijk's eigen met tal van stukken verrijkt werkGa naar voetnoot3) aanzienlijk werd aangevuldGa naar voetnoot4). Uit de fransche archieven vooral trok mej. Naber hare door Teyler's Genootschap bekroonde Geschiedenis der inlijving van Nederland bij FrankrijkGa naar voetnoot5), waar in de aanteekeningen en bijlagen zoowel als in den tekst breede aanhalingen daaruit voorkomen. Minder kwam aanvankelijk nog aan den dag uit de engelsche, pruisische, oostenrijksche en russische archieven; van den inhoud der eerste gaf Brugman's VerslagGa naar voetnoot6) een en ander. Een monumentale bronnenuitgave begon echter, sedert 1905 in opdracht van de Commissie van Advies voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën, dr. H.T. Colenbrander, wiens Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland (1795-1840) 22 zware deelen omvattenGa naar voetnoot7). Zij behelzen een doorloopende toelichting van de algemeene landsgeschiedenis door uitgave van bronnen uit de nederlandsche, fransche, engelsche, pruisische en russische staats- en particuliere archieven, waaronder, voor den tijd tot 1813, die van het Huis van Oranje in het bijzonder genoemd mogen worden, ter aanvulling soms van wat reeds was uitgegeven, meestal echter geheel zelfstandig en voorzien van aanteekeningen, inleiding en verbindenden tekst. Deze monumentale uitgave vormt een zoogoed als afsluitende publicatie over den geheelen Franschen Tijd en die van het Koninkrijk tot 1840, zoodat wij thans ten dezen niet meer over gebrek aan bronnen kunnen klagen. De bewerker begeleidde zijn bronnenuitgave met een serie studiën over het tijdvak, waarin de voornaamste gewonnen resultaten werden verwerkt en waarvan thans drie deelen: De Bataafsche Republiek, Schimmelpenninck en Koning Lodewijk, Inlijving en Opstand, zijn verschenenGa naar voetnoot8). De herdenking van de gebeurtenissen van 1813 gaf èn in 1863 maar vooral in 1913 aanleiding tot de verschijning eener omvangrijke reeks van bijdragen, populaire studiën en meer wetenschappelijke werken, waaronder het Historisch Gedenkboek, onder leiding van Koolemans Beynen (4 dln. Haarlem, 1913-'14), de kroon spant. Voor de krijgsgeschiedenis van het tijdvak zijn van veel belang, behalve de op dit gebied zeer omvangrijke memoirenliteratuur, die over dezen tijd nog voortdurend toeneemt, de geschriften van Koolemans BeynenGa naar voetnoot9) over 1799, de bovengenoemde werken van Mendels en De Bas, de gedenkschriften van generaal KrayenhoffGa naar voetnoot10), enz., waarin tal van bijlagen en aanhalingen uit de bronnen. Maar vooral het bovengenoemde Historisch Gedenk- | |
[pagina 570]
| |
boek, waarin aan de krijgsgeschiedenis een ruime plaats is toebedeeld Voor die van Nederlandsch-Indië hebben wij het laatste, door Van Deventer bewerkte deel van De Jonge's groot verzamelwerkGa naar voetnoot1).
Onder de werken van biografischen aard verdient de verzameling der Brieven en Gedenkschriften van Gijsbert Karel van Hogendorp een eerste plaats wegens den rijkdom der uitgegeven stukken, voor deze periode in drie deelen bijeengebrachtGa naar voetnoot2); de gedenkschriften van en betreffende Schimmelpenninck, Krayenhoff, Dirk van Hogendorp, VerhuellGa naar voetnoot3), van een ongenoemden ‘Nederlandschen beambte’Ga naar voetnoot4) e.a. bevatten eveneens menig belangrijk gegeven voor de kennis van het tijdperk. De werken van Sillem over GogelGa naar voetnoot5) en Dirk van HogendorpGa naar voetnoot6), van Byvanck over De jeugd van Da CostaGa naar voetnoot7), van Kollewijn over BilderdijkGa naar voetnoot8), van Van Limburg Brouwer over WiseliusGa naar voetnoot9), van mej. Naber over KemperGa naar voetnoot10) sluiten zich gereedelijk bij deze soort van bronwerken aan, daar zij in hoofdzaak uit gelijktijdige stukken, brieven en berichten zijn samengesteld. De brievenverzamelingen en gedenkschriften betreffende FalckGa naar voetnoot11) zijn ook voor deze periode van beteekenis. Het is te verwachten, dat allengs nog meer werken van dezen aard het licht zullen zien, nu de schroom voor het uitgeven van stukken over dezen tijd grootendeels geweken is.
Als bronwerken kunnen ook worden aangemerkt de samenvattende geschiedkundige verhalen, door tijdgenooten in den tijd zelven of kort daarna samengesteld. Daaraan wijdde mej. Elias een goed deel van haar proefschriftGa naar voetnoot12), zoodat hier dienaangaande wederom niet in bijzonderheden behoeft getreden te worden. De leidsche remonstrantsche predikant Cornelis Rogge gaf in 1796 zijn Tafereel van de geschiedenis der jongste omwentelingGa naar voetnoot13) en drie jaren later zijn Geschiedenis van de Staatsregeling voor het Bataafsche VolkGa naar voetnoot14), beide uit ‘echte bronnen’ en berichten bewerkt en vol bewondering voor de ‘grootheid en majesteit’ des volks in dit ‘voorbeeldloos oogenblik in de geschiedenis van ons vaderland’. Overtuigd unitaris, huldigt hij ook Vreede en de zijnen wegens hun initiatief op 22 Januari 1798 en verontschuldigt hun willekeur, den tweeden coup d'état natuurlijk afkeurend. Hij eindigt met het verhaal van dezen laatsten. De voormalige belastingambtenaar, later landmeter, Cornelis Zillesen, gaf in denzelfden tijd zijn Geschiedenis der Vereenigde NederlandenGa naar voetnoot15) als het werk van een ‘eenvoudig burger’, die Rogge's geschriften heeft gebruikt en in zeer gematigd unitaristischen geest de gebeurtenissen beschrijft, groot voorstander o.a. van de verworpen consitutie van 1797 en tegenstander van de democraten en revolutionnairen, die in het voorjaar van 1798 het heft in | |
[pagina 571]
| |
handen hadden. Zijn ‘aanmerkingen’ op de gebeurtenissen dragen een voor een in 1787 uitgeweken Patriot bijzonder gematigd karakter. Aan Krayenhoff ontleende hij waarschijnlijkGa naar voetnoot1) zijn uitvoerig verhaal der amsterdamsche omwenteling, wederom in den zin van een ‘onpartijdige’, die geen ‘bovendrijvende staatkundige factie’ aanhangt en de ‘aanmatigingen’ der ‘mindere burgers’ afkeurt. Streeft Zillesen naar onpartijdigheid in Wagenaar's geest, niet minder doet dit de haarlemsche doopsgezinde predikant Petrus Loosjes in zijn anoniem geschreven Vervolg van Wagenaar's Vaderlandsche HistorieGa naar voetnoot2), beginnend met 1774 en loopend tot koning Lodewijk's optreden in 1806. Het is het werk van een ijverig en conscientieus compilator, die in zijn het gansche gebied der volkshistorie omvattend boek vooral aan de parlementaire geschiedenis van het tijdvak een groote plaats inruimt en voor den eersten tijd de Nieuwe Nederlandsche JaarboekenGa naar voetnoot3), voor later de werken van Rogge en Zillesen, de Dagverhalen enz. plundert, zijn uittreksels eenvoudig ongeveer in hun eigen woorden naast elkaar plaatsend en hoofdzakelijk slechts in zijn haarlemsche verhalen zich vrijer en levendiger uitlatend. Dat de schrijver zelf overigens een vurig revolutionnair was, treedt dan aan den dag; maar hij komt in later jaren daarvan terug en toont zich met Schimmelpenninck's bewind tevreden in de korte bladzijden, die hij daaraan wijdt. Geheel anders spreekt de overtuigde orangist Cornelis van der Aa, boekhandelaar te Haarlem, die het in 1802 na den vrede van Amiens onder het Staatsbewind waagde zijn uitvoerige Geschiedenis van den oorlog (1793-1802)Ga naar voetnoot4) te schrijven, nu eindelijk ‘de waarheid’ kon gezegd worden over de ‘onwaardige voorwerpen welke het vaderland en duizenden van deszelfs goede ingezetenen zooveel onheils berokkend hebben’, terwijl hij van de revolutie en haar verloop niets ‘wezenlijk goeds weet te zeggen.’ Denzelfden geest ademt zijn Leven van Willem VGa naar voetnoot5) en nog meer zijn boek over ‘De tyrannijen der Fransen in 1747, 1795-1813 in de Nederlanden gepleegd’Ga naar voetnoot6). Hij beschikt over vele officieele stukken, hem misschien door Krayenhoff verschaftGa naar voetnoot7), vooral betreffende den inval der Engelschen en Russen in 1799. Zijn reactionnaire meening niet onder stoelen of banken stekend, geeft hij een levendiger verhaal dan dat van Loosjes kan heeten en treedt meermalen tegen de unitaristische voorstelling van Rogge en Zillesen op, met strenge afkeuring vooral der ‘schandelijke bedrijven’ van de woelende, kuipende en cabaleerende partijen. Delprat's Journal concernant les événements politiques de notre patrieGa naar voetnoot8) bevat verscheidene belangwekkende aanteekeningen en opmerkingen over personen en zaken, die deze waalsche predikant te 's Gravenhage, vriend en helper van den staatssecretaris en minister Van der Goes met zijn ‘fijnen geest en uitgebreide kennis’ sedert 1798 van nabij leerde kennen, ‘à même de voir bien des choses’. Tot onder koning Willem I, toen hij geheimsecretaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken werd, verleende hij zijn diensten bij de samenstelling van diplomatieke stukken. De totnogtoe uitgegeven aanteekeningen dragen soms, het karakter van mémoires en loopen tot den val van Schimmelpenninck; zij ademen een gematigde gezindheid overeenkomstig die van Van der Goes en de zijnen. | |
[pagina 572]
| |
Van minder belang voor de geschiedenis van het tijdvak is Bilderdijk's laatste deel, waarin de felle orangist verklaarde zich niet te willen bemoeien met wat er ‘in de zoogenaamde Bataafsche Republiek omging’, het werk eener ‘koortsige ijlhoofdigheid en worsteling om den roof der Natie te deelen’Ga naar voetnoot1), wat hem niet verhindert eenige hatelijkheden te zeggen over een paar hoofdpersonen, als Paulus en Hahn. Van KampenGa naar voetnoot2) en BruiningGa naar voetnoot3) geven slechts een kort overzicht. De onvoltooide staatkundige geschiedenis der Bataafsche Republiek van C.L. VitringaGa naar voetnoot4) is vooral belangrijk wegens het gebruik daarin gemaakt van de papieren van des schrijvers vader, den bekenden elburgschen federalist Herman Hendrik, wien zijn zoon een uitvoerig GedenkschriftGa naar voetnoot5) wijdde. De eerste periode uit dit tijdvak beschreef in zeer algemeene trekken Appelius in zijn anoniem verschenen boekje: De omwenteling van 1795Ga naar voetnoot6), waarin de talentvolle moderaat de staatsregeling van 1801 prijst en de omwenteling zelve in hare tekortkomingen gispt met ernstige klachten over de wijze, waarop hare leiders in 1795 te werk gingen, en over hun verzuim om van de gunstige gelegenheid tot staatshervorming gebruik te maken; hij laat ook zijn protest hooren tegen de ‘overdreven eenheid’ van 1798 en tegen de vrees voor algemeene belastingen. De vurige revolutionnair en democraat Vonck gaf in zijn Geschiedenis der landing van het Engelsch-Russische legerGa naar voetnoot7) daarentegen uiting aan zijn afkeer van de reactionnaire en gematigde elementen en richtte zich vooral tegen den volgens hem onbekwamen en onvertrouwbaren Daendels, die daarentegen bij Van der Aa genade vond. Van der Palm'sGa naar voetnoot8) beroemd Gedenkschrift van Neerlands herstelling, krachtig van taal, geeft de indrukken over de bevrijdingsperiode van een bekwaam en gematigd voorstander der republikeinsche denkbeelden, later met de monarchie geheel verzoend. Voor de economische geschiedenis dezer periode is zeer belangrijk Metelerkamp's Toestand van Nederland in vergelijking gebracht met die vaneenige andere landen in EuropaGa naar voetnoot9), een staathuishoudkundige beschrijving als ‘overzicht’ bewerkt, daar hem de statistieke gegevens veelal ontbraken; algemeene toestand, handel en nijverheid, financiën en verdedigingsmiddelen worden achtereenvolgens behandeld, soms met zekere oppervlakkigheid en gebrek aan inzicht. Andere gegevens over dit onderwerp zijn te vinden in de geschriften van Van Ouwerkerk De VriesGa naar voetnoot10) en enkele reisbeschrijvingen uit dezen tijd, b.v. die van FellGa naar voetnoot11) van 1800. Bovenaan staat echter onder de bronnen van dezen aard het onwaardeerbare Apercu sur la Hollande, samengesteld op bevel en met medewerking van den franschen intendant-generaal baron d'Alphonse na zijn inspectiereis door de hollandsche departementen in 1811Ga naar voetnoot12). Deze voortreffelijke administratieve ambtenaar der fransche regeering geeft daarin, na een overzicht over de landsgeschiedenis en een uitvoerige oro-topo-hydrographische beschrijving, gedetailleerde opgaven omtrent bevolkingscijfers, | |
[pagina 573]
| |
traktementen der ambtenaren, sterfte- en geboortelijsten, brandweer, leger en marine, daarna over den toestand van landbouw en veeteelt, vervolgens over dien van de nijverheid, den handel en zijn toekomst, de belastingen, de voornaamste steden, gemeenten en monumenten - alles bewerkt naar in boeken en archieven opgeteekende gegevens, berichten van anderen en eigen waarneming.
Een eigenaardig verschijnsel uit de eerste jaren van dezen tijd (tot 1802) is de groote beteekenis der periodieken als bronnen voor geschiedkundig onderzoekGa naar voetnoot1). De val der regentenheerschappij, die de couranten en tijdschriften op staatkundig gebied na den Patriottentijd zeer in den band had gehouden gelijk zij reeds in de 17de eeuw nu en dan en sedert 1723 door een voortaan gehandhaafd plakkaat der Staten-Generaal ‘de licentie der courantiers’ had ingetoomd, gaf het aanzijn aan een aantal nieuwe dagbladen en tijdschriften, van welke de eerste nog slechts bij hooge uitzondering en dan nog zeer summiere staatkundige beschouwingen bevatten en zich meestal bepaalden tot het geven van min of meer in de eene of andere richting gekleurde berichten naast verslagen van het ter Nationale Vergadering behandelde, verder zeetijdingen en advertentiën. Als geschiedkundige bronnen veel belangrijker waren voor deze periode de tijdschriften, naast welke wegens de thans bestaande meerdere vrijheid van schrijven en spreken, waaronder men zich in de veelgelezen weekbladen gemakkelijk kon uiten, de onder den druk der regentenheerschappij dikwijls zeer talrijke en soms belangwekkende pamfletten in getal en beteekenis afnemen, al verdwijnen zij op verre na niet. Onder die tijdschriften waren er vele, die slechts een kort bestaan hadden. De zakelijke Advocaat der Nationale Vrijheid, Valckenaer's orgaan, leefde van Nov. 1795-Mei 1796; Van Hamelsveld's Vraagal had zijn gemoedelijk moraliseerend bestaan sedert 1791 drie jaren later moeten opgeven, maar herleeft in Januari 1795 glorierijk om in 1797 vragensmoede te verdwijnen. Zoo ging het ook den Vriend des volks van 1795, waaraan Van der Palm medewerkte, en den meer democratischen Republikein (1795-1799). De onvermoeide T'Hoen deed zijn (Nieuwen) Post van den Neder-Rhijn (1795-1799), de voortzetting van het bekende patriotsche blad, tijdelijk herleven. Valckenaer's en Vreede's jacobijnsche vrienden schreven felle vertoogen in De Democraten (1796-1798). De Politieke Opmerker, de Domkop, de Politieke Sleeper traden in 1795 op als organen der jacobijnsche clubs en voorstanders eener krachtige democratische revolutie. Heraclyt en Democryt (1796-1798) verdedigde daarentegen, onder leiding van den frieschen griffier Dibbets, weder de beginselen der gematigden tegenover de ‘heete Patriotten’. De felle Politieke Blixem en de gelijkgezinde Politieke Donderslag, Revolutionnaire Vraag-al en Constitutionneele Vlieg, de niet zeer kieskeurige organen van de heftige democraten Van Leeuwen, Vonck en Hespe, richtten zich tegen alle gematigdheid en traden in de dagen der democratische zegepraal (1797/98) openlijk als partijbladen op. Bernardus Bosch deed in 1800 den Burger Politieke Blixem en later den Heer Politieke Blixem opstaan met scherpe aanvallen op de reactie, die in het Nationaal Magazijn van 1801/2 de nieuwe constitutie van het Staatsbewind voorbereidde en later de denkbeelden van Besier, Spoors en de hunnen bleef verdedigen. De Janussen zetten tot in 1802 hun in den Patriottentijd begonnen bestaan voort en bleven met de Argussen en andere ‘scherpziende’ organen critiek oefenen op al wat zij zagen. Van Woensel's humoris- | |
[pagina 574]
| |
tisch jaarboekje De Lantaarn (1792-1801) zette de overlevering der oude Spectators niet onverdienstelijk voort en gispte vinnig de gebreken des tijds. Met de zegepraal der reactie in 1802 eindigt deze periode van tijdschriftenliteratuur, waarvan Sautijn Kluit de gelukkige beschrijver geworden is in tal van kleine zorgvuldige studiën op dit gebied. Sedert is het woord der critiek op de bestaande toestanden weder voornamelijk aan de nog nu en dan verschijnende pamfletten, die echter veel minder talrijk uitkwamen dan te voren, want de thans op elkander volgende, van revolutie afkeerige regeeringen verhinderden de ontwikkeling der voor de reactie gevaarlijke journalistiek en maakten aan het bestaan van sommige harer producten een snel einde. Onder koning LodewijkGa naar voetnoot1) nam de drukpersvervolging toe in verband met de invoering van op de fransche gelijkende wetten, vooral onder den invloed van den tegen de uitspattingen der journalistiek toen reeds wakenden Van Maanen, den feitelijken leider der justitie op dit terrein. En de fransche censuur van het tijdvak der annexatie liet niet de minste vrijheid op dit gebied. Zij vernietigde ook een groot aantal vrij onschadelijke courantenGa naar voetnoot2). Elk departement mocht toen slechts één eigenlijke courant bezitten, welker staatkundige berichten woordelijk aan den parijschen Moniteur moesten ontleend worden; plaatselijke advertentiebladen mochten onder toezicht van den franschen minister van binnenlandsche zaken en den prefect alleen nog gerechtelijke aankondigingen, handelstijdingen en familieberichten geven. Van de letterkundige tijdschriften, die onder koning Lodewijk nog 20 in getal waren, bleven er toen slechts drie bestaan onder een franschen titel. Zoo hield de invloed der periodieke pers natuurlijk ook geheel op en komt deze in die dagen als geschiedkundige bron zoogoed als niet in aanmerking.
* * *
Voor de tweede periode onzer geschiedenis, in dit gedeelte behandeld, hadden wij vóór Colenbrander's Gedenkstukken de beschikking over veel minder bronnen. De omzichtigheid, om niet te spreken van vrees voor openbaarheid, waarvan dit tijdperk vol is, heeft later ook de nakomelingen van hen, die in het staatkundig leven van toenmaals een rol speelden, dikwijls weerhouden van het openbaar maken der gegevens, die konden dienen tot toelichting van wat er was voorgevallen. Eerst in den laatsten tijd schijnt ook voor deze periode die schroom eenigszins te wijken, nu de kleinzonen van hen, die toen in het staatsbestuur medewerkten, minder bezwaar zien in het openen hunner familiearchieven en de staat zelf de archieven der ministerieele departementen tot 1830 in het Rijksarchief heeft geplaatst, terwijl ook andere deelen zijner archivale verzamelingen voor dezen tijd gemakkelijker toegankelijk worden gemaakt. Zoo komt het, dat wij voor deze periode tot voor kort nog slechts op een gering aantal eigenlijke bronnenverzamelingen konden wijzen, ofschoon voor de belgische zaken na 1830, vooral in België zelf, veel in het licht is gezonden. Van officieele gegevens bezitten wij vooreerst de in de Nederlandsche Staatscourant en het Journal officiel du gouvernement de la Belgique (1814/5) en later in de Gazette générale, sedert 1818 Journal général du Royaume des Pays-Bas, na de Novemberdagen van 1813 opgenomen stukken, proclamatiën, besluiten enz., waarnaast de sedert 1821 in de ‘Bijvoegsels’, later het ‘Bijblad’ opgenomen Handelingen der Staten-Generaal genoemd | |
[pagina 575]
| |
moeten worden. De ijverige directeur van het Bijblad Noordziek vulde deze gegevens aan door zijn nauwkeurige uitgave der Handelingen van de Staten-GeneraalGa naar voetnoot1) sedert 1815 tot 1847, samengesteld met behulp der Kamerarchieven, der oudere dagbladen, waarin de redenaars hunne redevoeringen deden opnemen, enz. De zwolsche secretaris Luttenberg, die een verzameling wetten, besluiten, reglementen enz, betreffende den burgerlijken stand, den waterstaat, de politie, de schutterijen enz. bewerkteGa naar voetnoot2), begon ook de uitgave van een vervolg op het Groot Plakkaatboek in zijne Verzameling van Wetten betrekkelijk het openbaar bestuurGa naar voetnoot3) en een zeer nuttig Register der wetten en besluiten betrekkelijk het openbaar bestuur, voortgezet door Schuurman e.a.Ga naar voetnoot4). De oudgriffier van Zuid-Holland Ten Zeldam Ganswijk gaf een aantal Bijdragen tot de geschiedenis van het StaatsbestuurGa naar voetnoot5) naast zijn Handleiding tot de kennis van het Staatsbestuur of beredeneerd alphabetisch register van vaderlandsche wetten en besluitenGa naar voetnoot6). Een officieele verzameling is te achten Verstolk van Zoelen, Recueil de pièces diplomatiques relatives aux affaires de la Belgique en 1830/2Ga naar voetnoot7), het werk van dezen nederlandschen minister van buitenlandsche zaken zelven; ook de belgische Histoire. parlementaire du traité de paix de 1839Ga naar voetnoot8). De archivale bronnen lagen lang nog grootendeels verscholen in de archieven des Rijks; de voortzetting der groote uitgave van Colenbrander, de Gedenkstukken, kon eerlang alle billijke wenschen op dit gebied tot 1840 toe bevredigen. Diens deelen: Ontstaan der GrondwetGa naar voetnoot9) gaven te zien wat in dit opzicht was te verwachten: zij putten de stof zoogoed als uit. Een gedeelte daarvan was reeds onder het bereik van den amsterdamschen advocaat en hoogleeraar De Bosch Kemper, die er gebruik van maakte voor zijn uitnemende Staatkundige geschiedenis van Nederland tot 1830 en voor zijn lateren even voortreffelijken arbeid over de Staatkundige geschiedenis van Nederland na 1830Ga naar voetnoot10), beide verrijkt met belangwekkende Letterkundige Aanteekeningen, in het laatste werk telkens achter ieder deel geplaatst. Zijn Staatkundige Geschiedenis is voor deze periode voor een goed deel gegrond op aanteekeningen, mededeelingen, mondeling en schriftelijk, van tal van toen levende nederlandsche staatslieden, onder wie in de eerste plaats Johan Melchior Kemper, zijn vader, moet genoemd worden. Diens Verhandelingen, Redevoeringen en Staatkundige Geschriften, voornamelijk betreffende dezen tijd, zijn door den zoon uitgegevenGa naar voetnoot11). Van niet minder belang voor de geschiedenis van den tijd zijn de laatste deelen van Van Hogendorp's Brieven en GedenkschriftenGa naar voetnoot12), die met Van Hogendorp's Bijdragen tot de huishouding van den staatGa naar voetnoot13) en zijn brochures uit de dagen van den belgischen opstand een uitnemend geheel vormen zoowel voor de kennis van den voortreffelijken staatsman zelven als voor die der tijdsomstandigheden. Daarnaast staan op het voor dezen tijd bijzonder rijk biografisch gebied de bovengenoemde brievenverzame- | |
[pagina 576]
| |
lingen en gedenkschriften van Falck, die van Thorbecke (1830/2)Ga naar voetnoot1), het vooral voor de geschiedenis van letteren en geestesbeweging merkwaardige Dagboek van Willem de ClercqGa naar voetnoot2) en de door Sirtema van Grovestins verzamelde Notice et souvenirs biographiques de Van der Duyn van Maasdam en Van der CapellenGa naar voetnoot3), later vertaald als GedenkschriftenGa naar voetnoot4) dier beide bekende staatslieden, die met de regeeringswijze van koning Willem I niet ingenomen waren, terwijl de uitgever zijn nog minder met 's Konings denkbeelden strookende eigen gevoelens en ondervindingen in voorrede en aanteekeningen niet verborgGa naar voetnoot5). Bij deze geschriften van persoonlijken, van biografischen aard sluiten zich gevoeglijk aan het voortreffelijk gestelde Leven van Willem II door BosschaGa naar voetnoot6), geput uit de archieven van dien vorst en uit persoonlijke herinneringen des schrijvers, en het derde deel van De Bas' groote werk over prins Frederik der Nederlanden, voor den lateren tijd minder uitvoerig dan voor den vroegeren maar ook hier voortdurend puttend uit de schatten van het Huisarchief van prins Frederik zelven, waaraan talrijke aanhalingen uit dagboeken en brieven in den tekst, belangrijke bijlagen enz. zijn ontleend. Daarnaast zijn te noemen de Vertraute Briefe über das Königreich der NiederlandeGa naar voetnoot7) van Eleuterophilos, pseudoniem van den republikeinschgezinden Strick van Linschoten, die in deze uitvoerige reisbeschrijvingen in brieven vele dikwijls bittere opmerkingen van algemeenen, persoonlijken en statistieken aard invlecht. Dan gaf H. von Gagern Das Leben des Generals Friedrich von GagernGa naar voetnoot8), die, evenals de schrijver zelf van het boek, tijdens Willem I een zoo belangrijke rol speelde; generaal Knoop schreef behalve eenige studiën van krijgskundigen aard zijn Herinneringen aan 1830Ga naar voetnoot9). Uit Thorbecke's papieren trok Fredericq voor een deel zijn werkje over de jeugd van ThorbeckeGa naar voetnoot10). Zeer belangrijk voor de belgische troebelen en den Tiendaagschen Veldtocht is de memoiren-uitgave van Buffin: Mémoires et documents inédits sur la Révolution beigeGa naar voetnoot11), waarin die van De Constant Rebecque, Chazal, Dumonceau, Pletinckx e.a. zijn opgenomen. Pierson's Oudere TijdgenootenGa naar voetnoot12) zijn vooral van belang voor de geschiedenis van het geestelijk leven na 1830. De Correspondance diplomatique van De TalleyrandGa naar voetnoot13) met de veelbesproken MémoiresGa naar voetnoot14) van dien staatsman, welke laatste echter met groote omzichtigheid te gebruiken zijn, mogen als bronnen van den eersten rang aangemerkt worden. Niet minder belangwekkend zijn de Denkwürdigkeiten van den arts en vertrouwde van koning Leopold, Von StockmarGa naar voetnoot15). | |
[pagina 577]
| |
Van volstrekt biografischen aard zijn hier onder de bronnen voor de geschiedenis van dezen tijd aan te merken een aantal der Levensberichten, uitgegeven door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, die verscheidene staatslieden en letterkundigen van dien tijd onder hare leden telde, en verder de serie van Juste's Fondateurs de la Monarchie Belge, waarin Rogier, Lebeau, Le Hon, De Brouckère, De Gerlache, Surlet de Chokier, De Potter, Nothomb en andere belgische leiders uitvoerig behandeld zijnGa naar voetnoot1). Lebeau's Souvenirs personnelsGa naar voetnoot2), De Potter's gelijknamig werkGa naar voetnoot3), de Mémoires van Goblet d'Alviella, van Van der Meere, en vooral Discailles, Charles RogierGa naar voetnoot4), leveren belangrijke gegevens ook voor onze geschiedenis, die met die der eerste jaren van het koninkrijk België zoo nauw samenhangtGa naar voetnoot5). Kort vóór en in dien tijd beginnen ook de vroeger in hoofdzaak slechts nieuwstijdingen bevattende couranten naast de omstreeks 1820 en 1830 talrijke staatkundige brochures, beide de verdere ontwikkeling der oude pamfleten politieke tijdschriften-literatuur vertegenwoordigend, weder een belangrijke rol te spelen als bronnen voor geschiedkundige kennis. De Arnhemsche Courant en Het Handelsblad worden reeds omtrent 1820 staatkundige bladen met hoofdartikelen van min of meer vrijzinnige kleur, later ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant; nog meer zijn dat tegen 1830 weekbladen als De Noordstar, geschreven door jonge advocaten als F.A. Van Hall en C.A. den Tex, en de nog openlijker radicaal-vrijzinnige beginselen verkondigende Standaard van den jongen Donker Curtius e.a., benevens de meer behoudende Nederlandsche Gedachten (1829-1832), voornamelijk het werk van den jongen ambtenaar aan het kabinet des Konings Groen van Prinsterer. L'Observateur, na 1816 een tijdschrift, en Le Spectateur belge, het blad van abbé De Foere, waren vóór 1820 de voornaamste organen der belgische oppositie van katholieke, de Mercure Surveillant en de Nain Jaune, later de Libéral en de Vrai Libéral, onder leiding van Cauchois-Lemaire, Guyot en Arnault, van liberale zijde. De Courrier des Pays-Bas van de brusselsche liberalen De Potter, Ducpétiaux, Jottrand e.a. (1821), de Mathieu Laensberg der luiksche liberalen (1824), de luiksch-maastrichtsche Courrier de la Meuse (1820), de door geestelijken geleide Catholique des Pays-Bas (1826) en andere bladen zetten den strijd tegen de regeeringsbeginselen in de laatste jaren vóór de Revolutie met steeds grooter heftigheid voort. De regeering zelve, die de groote macht van de pers over de openbare meening zeer goed inzag, en, hoewel een ‘willekeurige censuur’ als strijdig met ‘liberale denkwijze’ beschouwend, reeds spoedig tot drukpersvervolgingen was overgegaan onder de op dit gebied vanouds weinig ontziende leiding van den minister van justitie Van MaanenGa naar voetnoot6), trachtte weldra ook van haar zijde van de machtige pers gebruik te maken om hare eigen denkbeelden onder de bevolking meer en meer ingang te doen vinden. Zij bediende zich daarbij vooral van de bedenkelijke hulp van den italiaanschen gelukzoeker Libri BagnanoGa naar voetnoot7), kocht (1829) het Journal de Gand, richtte (1827) den National op en steunde in het geheim geldelijk de Bredasche en vele andere couranten om | |
[pagina 578]
| |
den invloed der partijbladen te breidelen; in het Noorden diende haar daarvoor in de eerste plaats het Journal de la Haye, dat, als Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, weldra het behoudsgezinde regeeringsorgaan bij uitnemendheid werd. De Bosch Kemper's Tijdgenoot trachtte sedert 1841 als staatkundig tijdschrift aan gematigd vrijzinnige denkbeelden ingang te schenken tegenover de meer en meer veldwinnende vooruitstrevende liberale gezindheid.
In dezen tijd werden behalve De Bosch Kemper's groote werken een aantal geschiedboeken geschreven, die min of meer gelijk dit boek als bronnen voor de geschiedenis van den tijd kunnen gelden. Daaronder moeten genoemd worden het werk van den belgischen katholieken woordvoerder De Gerlache, Histoire du royaume des Pays-BasGa naar voetnoot1), dat van den gematigd liberalen jongen luxemburgschen diplomaat Nothomb, Essai historique et politique sur la révolution belgeGa naar voetnoot2), waarin vooral de diplomatieke verwikkelingen op den voorgrond treden, dat van den belgischgezinden engelschen ooggetuige Charles White, The Belgian RevolutionGa naar voetnoot3). Daartegenover stelde de staatsraad De Keverberg in zijn boek Du royaume des Pays-BasGa naar voetnoot4) een verdediging der nederlandsche regeering. Veel later verschenen de ten deele op persoonlijke herinneringen berustende Histoire de la révolution belge de 1830 van De BavayGa naar voetnoot5) en de Histoire politique et militaire de la Belgique (1830/1) van HuybrechtGa naar voetnoot6), Thonissen's La Belgique sous 1e règne de Léopold IGa naar voetnoot7), Hyman's Histoire populaire du règne de Leopold IGa naar voetnoot8) en zijn zeer belangrijke Histoire parlementaire de la BelgiqueGa naar voetnoot9), welker eerste deelen, de voortzetting zijner Histoire politique et parlementaire du royaume des Pays-BasGa naar voetnoot10), ook over deze periode loopen, benevens Juste's uit origineele stukken en andere boekwerken samengevatte kleurlooze werken, met name La révolution de 1830Ga naar voetnoot11) en Le Congrès NationalGa naar voetnoot12). Poullet behandelde met hulp van diplomatieke gegevens uit Parijs en Weenen Les premières années du royaume des Pays-BasGa naar voetnoot13) en Les débuts de la révolution belge de 1830Ga naar voetnoot14), waaraan ook De Kerchove de Denterghem een merkwaardige bronnenstudie: Les préliminaires de la révolution beige en 1830Ga naar voetnoot15), wijdde. De met deze dingen nauw samenhangende Tiendaagsche Veldtocht was het onderwerp der monografieën van KnoopGa naar voetnoot16), WüppermannGa naar voetnoot17) en Den Beer PoortugaelGa naar voetnoot18), welke laatste zijn werk, gegrond op het dagboek zijns vaders, verrijkte met belangrijke bijlagen uit verschillende archieven. Van belgische zijde is daarover te raadplegen Niellon, Histoire des événements militaires (1830/3Ga naar voetnoot19), waarin ook in het bijzonder gehandeld wordt over de orangis- | |
[pagina 579]
| |
tische samenzweringen van 1831, die het onderwerp uitmaken van een boek van Eenens. Documents historiquesGa naar voetnoot1). Verder laatstelijk Buffin's Mémoires. Van nederlandschen kant bezitten wij over de algemeene geschiedenis dezer periode, behalve De Bosch Kemper's onschatbare werken, dat van Nuyens: Geschiedenis van het Nederlandsche volk van 1815 tot op onze dagenGa naar voetnoot2), in katholieken geest, en de ook voor dezen tijd wegens de toenmalige positie van den schrijver merkwaardige maar al te kort samengevatte Geschiedenis des Vaderlands van Groen van Prinsterer; voor de belgische omwenteling in het bijzonder, na Bosscha's Belgische RevolutieGa naar voetnoot3), het met aanhalingen uit fransche en engelsche diplomatieke stukken voorziene boek van Colenbrander, De Belgische OmwentelingGa naar voetnoot4). De voor de geschiedenis van dezen tijd zoo uiterst belangrijke zaken der Roomsche Kerk vonden een met tallooze gegevens uit totnogtoe zoogoed als ontoegankelijke bronnen een bewerking in het boek van den Jezuïet Dr. AlbersGa naar voetnoot5): G. schiedenis van het herstel der hiërarchie in de Nederlanden, in welks eerste deel een uitvoerige beschrijving van de onderhandelingen over het Concordaat voorkomt; van belgische zijde is aan de geheele periode uit dit oogpunt gewijd Terlinden's boek, Guillaume I et l'église catholique de la BelgiqueGa naar voetnoot6). Voor koloniale zaken raadplege men in de eerste plaats de belangrijke in den tekst aangehaalde uitgaven van Van der Kemp, waarin vele onuitgegeven bronnen uitvoerig zijn verwerkt, benevens De Waal, Nederlandsch-Indië in de Staten-Generaal sedert de Grondwet van 1814Ga naar voetnoot7), en voor den Java-Oorlog het monumentale boek van Louw en De KlerckGa naar voetnoot8). Onlangs gaf Colenbrander in het derde deel zijner koloniale geschiedenis een uitvoerig overzicht dezer periodeGa naar voetnoot9). | |
1839-1926Voor de geschiedenis van Nederland in het jongste tijdperk vloeien natuurlijk de bronnen nog minder mild dan reeds voor de laatste jaren van het vorige het geval was, aangezien de redenen, die de bronnenpublicatie voor die jaren beperkten, voor dit tijdperk in nog hooger mate gelden moesten. Voor de jaren der regeering van koning Willem II bezitten wij in de laatste twee deelen van het boek van De Bosch Kemper met de daarbij gevoegde Letterkundige Aanteekeningen wederom een voortreffelijken ligger; de Aanteekeningen in het bijzonder bevatten velerlei gegevens, geput uit archivale bronnen of mondelinge berichten, die vooral voor de geschiedenis der staatkunde in die jaren van gewicht geacht mogen worden. De Bosch Kemper zelf heeft in de staatkundige ontwikkeling dier jaren niet het minst door zijn tijdschrift De TijdgenootGa naar voetnoot10) een belangrijke rol gespeeld en was meermalen in staat om achter de schermen te zien. Zijn mededeelingen over de staatkundige geschiedenis tegen 1848 werden aangevuld door de Historisch-politische Herinneringen van Opperdoes AlewijnGa naar voetnoot11), door Van | |
[pagina 580]
| |
Randwijck's Geschiedenis der zeven en twintig OntwerpenGa naar voetnoot1) en diens Iets over de verhouding van Thorbecke en de Katholieken in 1848Ga naar voetnoot2), door biographische aanteekeningen omtrent G. Schimmelpenninck, de Van Rappards, De Kempenaer, Donker Curtius en andere toongevende staatslieden van die dagen in de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot3), waarin dikwijls belangrijke mondelinge en schriftelijke mededeelingen verwerkt zijn. Verder gaf de uitgebreide literatuur over ThorbeckeGa naar voetnoot4) en over Groen van Prinsterer benevens het belangrijke geschrift van Gleichman over Van HallGa naar voetnoot5) vrij wat, dat dienen kon tot aanvulling van wat deze geschriften en de Handelingen van de Regeering en de Staten-Generaal geven over de herziening der GrondwetGa naar voetnoot6), naast de Handelingen van de Staten-Generaal ook voor deze jaren verzameld en geredigeerd door Noordziek, Ising, e.a.Ga naar voetnoot7). Eindelijk verschenen in het bijzonder over de staatkundige gebeurtenissen van 1848 Thorbecke's belangrijk Dagverhaal aan AdelheidGa naar voetnoot8), zijn vrouw, en de weinig minder belangwekkende Bijdragen tot de kennis van het jaar 1848, verzameld door ColenbranderGa naar voetnoot9) en door dezen reeds verwerkt in tijdschriftartikelenGa naar voetnoot10), zich aansluitend bij dat van Tellegen over het Voorstel der herziening van 1848Ga naar voetnoot11). Bij al deze geschriften over de ons thans dan ook in hare wording welbekende grondwetsherziening van 1848 mag ook genoemd worden wat van katholieke zijde eerst bij Nuyens in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche volk van 1815 tot in onze dagenGa naar voetnoot12), maar vooral bij Albers in zijn Geschiedenis van het herstel der hiërarchie in de NederlandenGa naar voetnoot13) werd aangebracht, door den laatste veelal uit archivale bronnen. Zijn wij over de staatkundige gebeurtenissen hier te lande in 1848 en wat daaraan gedurende de regeering van koning Willem II voorafging dus vrij wel ingelicht, voor de halve eeuw daaraanvolgende ontbreekt nog te veel om dit te kunnen zeggen. De zeer rijke pamflet- en brochurenliteratuur over dien tijd moet natuurlijk met groote voorzichtigheid gebruikt worden, al geeft zij menige bijzonderheid, die men van elders moeilijk zou kunnen weten. Hetzelfde geldt van de staatkundige hoofdartikelen in de groote couranten en de kleine pers, die vooral na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 een belangrijke rol in het volksleven gaat spelenGa naar voetnoot14); die hoofdartikelen kunnen evenmin door den geschiedschrijver verwaarloosd worden als vele van de intusschen moeielijk terug te vinden ‘ingezonden stukken’ in de couranten, als de staatkundige tijdschriftartikelenGa naar voetnoot15) in Gids, Tijdspiegel, Spectator enz. verspreid. | |
[pagina 581]
| |
Voor deze periode is dan ook de publicistische, in het bijzonder de journalistieke tijdschriften- en brochuren-literatuur de voornaamste bron voor de kennis van het gebeurde op staatkundig, economisch, statistiekGa naar voetnoot1) en kerkelijk terrein, naast de Handelingen der Staten-GeneraalGa naar voetnoot2), in de Bijbladen tot de Staatscourant gedrukt; de tot stand gekomen wetten kunnen uit het Staatsblad gekend worden. De journalistiek krijgt hier te lande omstreeks 1848 een groote beteekenis, die nog voortdurend toeneemt, hoe verder men in de eeuw komt. De groote couranten: de beide liberale hoofdbladen, het Algemeen, HandelsbladGa naar voetnoot3) te Amsterdam en de Nieuwe Rotterdammer Courant, het nog lang half officieele conservatieve Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, de weldra in invloed afnemende ultra-liberale Arnhemsche Courant, de om hare onpartijdigheid toen veelgelezen Opregte Haarlemsche Courant, het conservatieve Utrechtsche Dagblad warén aanvankelijk, met De Bosch Kemper's TijdgenootGa naar voetnoot4), de voornaamste organen, waarin staatkundige artikelen als hoofdartikelen en ingezonden stukken verschenen; omstreeks 1848 ontstonden en verdwenen bovendien een aantal kleine blaadjes van zeer democratischen aard, wier toon veel te wenschen overlietGa naar voetnoot5). Nog sterker werd de invloed van de journalistiek hier te lande, toen de oprichting van bladen en blaadjes zeer toenam: de 14 dagbladen, die er in dat jaar bestonden, waren in 1894 tot 62 gestegen en hun aantal nam nog steeds toe; het getal der week- en maandbladen klom in diezelfde periode van 146 tot 760Ga naar voetnoot6). Het Nieuws van den Dag onder redactie van den talentvollen De Veer, later van Gorter en anderen was lang het gematigd-liberale blad der hollandsche burgerij, het Vaderland het vooruitstrevend liberale haagsche orgaan, de door dr. Kuyper voortreffelijk geredigeerde Standaard dat der anti-revolutionnairen, Groen's Nederlander dat der gematigd anti-revolutionnaire en later der christelijk-historische partij; naast De Tijd kwam het vooruitstrevend katholieke Centrum; Recht voor Allen, het sociaal-democratisch orgaan van Domela Nieuwenhuis, werd overvleugeld door Het Volk, dat van de parlementaire socialisten, waartegenover de Tribune meer revolutionnaire, later communist sche elementen kwam vertegenwoordigen. Zoo kreeg langzamerhand iedere staatkundige groep haar orgaan of organen. Omstreeks 1890 werd overal in de steden en op het platteland, naast de groote pers, de kleine vooral door de anti-revolutionnaire partij als middel van staatkundige voorlichting aangewend, welk voorbeeld door de liberale en andere partijen allengs werd gevolgd. Terwijl nog lang na het midden der eeuw de burger en de handwerksman zich nog weinig te buiten gingen aan het lezen van couranten en zich daarbij meestal bepaalden tot de advertentiën, werd hoe langer hoe meer ook voor hen de courant het dagelijksch voedsel voor hunne geestelijke, in het bijzonder voor hunne staatkundige behoeften. De couranten bevatten dus veel materiaal voor de kennis van het volksleven en den volksgeest in dezen tijd, vooral sedert omstreeks 1876 de feuilletons met hun spannenden, romantischen inhoud de aantrekkelijkheid ook der kleinere organen vermeerderden. | |
[pagina 582]
| |
Daarnaast kreeg de tijdschriften-literatuur een steeds grooteren omvang. De Gids, bij het begin dezer periode aanvankelijk gesticht met een letterkundig doelGa naar voetnoot1) was vooral kort na 1860 het leidende liberale tijdschrift, waarin Vissering, Buys en anderen geregeld staatkundige artikelen naast de letterkundige van Potgieter, Zimmerman, Huet e.a. deden opnemen, die op de openbare meening grooten invloed hadden; het werd meer en meer op allerlei gebied het orgaan van de liberale denkwijze in al hare schakeeringen. De oude Vaderlandsche Letteroefeningen zagen zich geheel op zijde geschoven en moesten eindelijk verdwijnen; De Keyser's Tijdspiegel werd vooral het orgaan der moderne Protestanten en gaf hunne opvatting op staatkundig gebied weder; Nederland, Europa, enz. droegen meer een zuiver letterkundig karakter. De Nederlandsche Spectator, sedert 1854 eerst door Lindo (de oude heer Smits) in de oudere spectatoriale richting geleid, naast wien Bakhuizen van den Brink er de litterair-wetenschappelijke vaan hooghield, werd spoedig een weekblad voor kunst en letteren - vooral later onder den talentvollen Vosmaer - dat zich door zijne platen ook op staatkundig gebied in onafhankelijken liberalen zin deed kennen; de door geestelijken bestuurde Katholiek vertegenwoordigde met gematigdheid de geestesrichting harer geloofsgenooten vooral op wetenschappelijk en letterkundig gebied, later gevolgd door de Studiën der Jezuïeten. De Nieuwe Gids en het Twee-maandelijksch Tijdschrift gaven de gevoelens weder der jongere letterkundigen het laatste weldra ook der jongere radicalen, die zich omstreeks 1880 hadden gekant tegen wat zij sleur en slapheid achtten in het nederlandsche geestesleven, zoowel op staatkundig als op kerkelijk en artistiek terrein, van welk laatste uit zij den strijd waren begonnenGa naar voetnoot2). Het tijdschrift Onze Eeuw (1901-22) trachtte naar de bevordering van nationalen zin en nationaal leven in gematigd-liberale richting. Ook onder de anti-revolutionnairen en Katholieken begon zich de behoefte te doen gevoelen aan een of meer tijdschriften, waarin zij hunne geestesrichting konden uiteenzetten en hunne denkbeelden ingang konden verschaffen; aan die behoefte werd ook voldaan door de oprichting van meer dan een tijdschrift. Geeft een en ander den indruk van toenemende belangstelling in letterkundige, staatkundige, kerkelijke en maatschappelijke vraagstukken in alle kringen des volks, de brochures van allerlei aard, anoniem en geteekend, gaven blijk van hetzelfde. Tegen en in 1848 begint de stroom der brochuren-literatuur rijkelijk te vloeien en neemt voortdurend toe, vooral in tijden van sterke staatkundig-kerkelijke beweging als in 1853, 1866-68, in de jaren vóór de grondwetsherziening van 1887, in de dagen van strijd over de kieswet van Tak (1894) en in en na den Wereldoorlog. De voornaamste brochurenschrijver van den tijd tusschen 1848 en 1876 was zeker Groen van Prinsterer, voor wien dat middel van verspreiding zijner denkbeelden, naast zijn ongeregelde werkzaamheid in periodieken, als aangewezen was; zijn opvolger Kuyper toonde zich ook in dit opzicht zijn evenknie. En van liberale zijde bleef men het antwoord niet schuldig; vooral Fruin met zijn beide groote brochuresGa naar voetnoot3) en de strijdlustige utrechtsche hoogleeraar VreedeGa naar voetnoot4) toonden zich meesters op dit terrein. Maar het waren voornamelijk liberalen en anti-revolutionnairen, op kerkelijk gebied moderne en orthodoxe Protestanten, die van dit middel van agitatie, propaganda, voorlichting of hoe men het noemen wil, gebruik naakten; de Katholieken traden daarbij minder op den voorgrond, de sociaal-democraten gebruikten het meer op de wijze der vroegere pamflet- | |
[pagina 583]
| |
literatuur als strijdmiddel tegen personen en instellingen. Ook de brochures mogen dus, evenals de couranten en tijdschriftartikelen, als belangrijke maar met voorzichtigheid te gebruiken bronnen voor de kennis van het volksleven en de denkbeelden in deze periode worden aangemerkt. Eindelijk mag als onwaardeerbare bron voor de kennis der staatkundige geschiedenis de groote reeks der Handelingen van de Staten-Generaal worden beschouwd, die telkens het gemis doen gevoelen van dergelijke bronnen voor onze 17de en 18de eeuw, hoewel zij door hare lengte den geschiedschrijver soms tot wanhoop brengen. De daaruit genomen of aanvullende verzamelingen als die van Thorbecke's Parlementaire RedevoeringenGa naar voetnoot1), als Groen van Prinsterer's Parlementaire Studiën en SchetsenGa naar voetnoot2) en Adviezen in de Tweede Kamer der Staten-GeneraalGa naar voetnoot3), enz., vooral onder diens omvangrijke publicistische geschriftenGa naar voetnoot4), zijn Nederlandsche GedachtenGa naar voetnoot5), als Wintgens' Redevoeringen en AdviezenGa naar voetnoot6), als van Houten's Vijf en Twintig jaren in de KamerGa naar voetnoot7), leveren in dit opzicht veel gemak op. Eigenlijk zijn er in genoemde halve eeuw slechts drie gebeurtenissen, waarover wij thans behoorlijk zijn ingelicht: de Aprilbeweging, de Luxemburgsche kwestie en de Grondwetsherziening van 1887, terwijl de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, die van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, de verzameling biographische studiën in het vervolgwerk Mannen van Beteekenis en de biographische aanteekeningen bij den dood van bekende mannen in tijdschriften en couranten ons verder hier en daar belangrijke gegevens verschaffen. Voor het overige hebben wij ons te vergenoegen met wat Van Welderen Rengers in zijn Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland sedert 1849Ga naar voetnoot8) uit mondelinge mededeelingen en persoonlijke ervaring kon voegen bij het uit de Handelingen der Staten-Generaal bekende en met het door De Beaufort in zijn tijdschriftartikelen: Dertig jaren uit onze geschiedenisGa naar voetnoot9), behalve uit dergelijke ook uit archivale bronnen medegedeelde. De geschiedenis der Aprilbeweging is te kennen uit de groote reeks (meer dan 300) daarover verschenen brochures in dien tijd, uit tijdschriftartikelen als die in De GidsGa naar voetnoot10), uit de mededeelingen van Nuyens in zijn Geschiedenis der 19de eeuwGa naar voetnoot11) en zijn tijdschriftartikelen in De WachterGa naar voetnoot12), vooral uit het groote en op omvangrijke archivale studiën gegronde boek van Albers, boven herhaaldelijk genoemd. Die van de Luxemburgsche kwestie is thans voldoende toegelicht uit de gegevens, voortgekomen uit fransche, duitsche, luxemburgsche en nederlandsche archievenGa naar voetnoot13). Die van de grondwetsherziening van 1887 voornamelijk uit de brochuren-en couranten-literatuur en de uitvoerige Handelingen der Staten-Generaal, ook omtrent deze zaak afzonderlijk uit- | |
[pagina 584]
| |
gegeven. In samenhang behandelde De Bruyne dit tijdvak in zijn Geschiedenis van Nederland in onzen tijdGa naar voetnootl), tot 1918 vervolgd door JapikseGa naar voetnoot2). Op het gebied van het stoffelijk en geestelijk leven is veel te vinden in het verzamelwerk Een Halve EeuwGa naar voetnoot3), waarin op initiatief van het dagblad Het Nieuws van den Dag een aantal van de meest bevoegde schrijvers beschouwingen, indrukken, cijfers hebben gegeven omtrent de verschillende kanten van het volksleven, verder in de Gedenkboeken, verschenen omstreeks 1913 en 1923 bij de herinnering aan 1813 en 1898. Nadere bijzonderheden zijn op te diepen uit de uitvoerige statistieke gegevens hetzij van wege den staat zelven hetzij door bijzondere personen in Jaarboekjes enz. geleverd; op het gebied van het geestelijk, vooral het kerkelijk en godsdienstig leven zijn het wederom de talrijke brochures en grootere werken, ook van meer geschiedkundigen aard als Allard Pierson's Oudere TijdgenootenGa naar voetnoot4) en Vos, Groen van Prinsterer en zijn tijdGa naar voetnoot5), verzamelwerken als Pierson's Verspreide GeschriftenGa naar voetnoot6) en Busken Huet's Litterarische FantasiënGa naar voetnoot7), Polemische FragmentenGa naar voetnoot8), Nationale VertoogenGa naar voetnoot9) en BrievenGa naar voetnoot10), die gegevens dienaangaande kunnen verstrekken. Met dat al laat de toestand onzer bronnenpublicatie over de laatste 40 jaren van deze periode natuurlijkerwijze zooveel te wenschen over, dat het niet mogelijk geacht kon worden in dit boek meer te geven dan een dikwijls bij algemeene aanwijzingen blijvend verhaal zooals voor dit gedeelte door den schrijver werd gegeven - soms op grond ook van hem persoonlijk geworden mededeelingen van hen, die in de beschreven gebeurtenissen een rol hebben gespeeld. |
|