Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 4
(1926)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekend
[pagina 585]
| |
Bij de kaartenKaart 1a geeft den toestand weer der Bataafsche republiek in het jaar 1798, verdeeld als deze toen was in acht departementen, ingevolge het voorschrift van de in dat jaar tot stand gekomen constitutie, een verdeeling, die eerst den 17den November 1798 bij proclamatie is afgekondigd. De schaal van het kaartje liet niet toe de indeeling der departementen in ringen weer te geven. De namen der departementale hoodfplaatsen zijn onderstreept.Ga naar voetnoot1) Staats-Vlaanderen, Staats-Opper-Gelder en Staats-Limburg, bij het Haagsche verdrag van 16 Mei 1795 aan Frankrijk afgestaan, zijn, als in 1798 niet meer tot het grondgebied der Bataafsche Republiek behoorende, niet vlak maar gestreept gekleurd en van een andere grensaanduiding voorzien. De schadeloosstelling voor het verlies van dit gebied door den afstand van ‘des portions de terre égales en surface’, in art. 16 van dat tractaat beloofd, was in 1798 nog niet verkregen. Eerst 5 Januari 1800 stond Frankrijk uit dien hoofde de reeds in 1794 bij hun inval door de fransche legers bezette enclaveeringen in het toenmalige Staats-BrabantGa naar voetnoot2) aan onzen staat af, een afstand, door den vrede van Lunéville door Keizer en Rijk en in 1803 nog afzonderlijk door den keurvorst van Paltz-Beieren bekrachtigd. Het waren de graafschappen Bokhoven en Megen, het land van Ravestein, de baronie van Boksmeer, de heerlijkheid Oefelt en de commanderij van Gemert, die laatstelijk behoord hadden aan den graaf van Montmorency, prins van Rebecq, aan den rijksgraaf von Schall zu Bell, aan Karl Theodor van Paltz-Beieren, aan den koning van Pruisen en aan de Duitsche orde. Deze aanwinsten zijn niet bij het departement van de Dommel ingelijfd, maar onder provisioneel bestuur gebleven, totdat zij in 1805 in het departement Brabant zijn opgegaan. De pruisisch-kleefsche enclavesGa naar voetnoot3) in het departement van den Rijn zijn pas in 1807 ingelijfd en komen derhalve op deze kaart nog als vreemd gebied voor. De verovering in het jaar 1794 en de daarop gevolgde inlijving bij Frankrijk van de Oostenrijksche Nederlanden, goedgekeurd bij de tractaten van Campoformio en Lunéville, en de afstand, voorzoover Pruisen betreft, van zijn kleefsch gebied op den linker Rijnoever, bij den vrede van Bazel, en van al het duitsche gebied aan deze zijde, bij den vrede van Lunéville, doen de Bataafsche Republiek in het zuiden tot aan den Rijn overal grenzen aan de Fransche. Het stuk kleefsch gebied rechts van den Rijn is nog tot 1805 aan den koning van Pruisen gebleven. In het oosten, ten noorden van den Rijn, bestaat nog de oude begrenzing van Münster, Bentheim en Oost-Friesland. | |
[pagina 586]
| |
Op kaart 1b is de toestand weergegeven zooals die onder de staatsregelingen van 1801 en 1805 heeft bestaan, wat zonder veel bezwaar op één kaartje kon geschieden. De constitutie van 1801 gaf aan de departementen de oude gewestelijke namen en grenzen terug; alleen bleef Drente, als sedert 1798, met Overijsel vereenigd. De voormalige heerlijkheid Sommelsdijk werd bij Zeeland gevoegd, die van Vianen bij Utrecht en van IJselstein bij Holland. In 1805 werd Drente weer van Overijsel afgescheiden, Sommelsdijk en Vianen bij Holland en IJselstein bij Utrecht gevoegd. De toestand sedert dat jaar van deze drie voormalige heerlijkheden kon op het kleine kaartje niet voorgesteld worden. In 1801 werd Schokland weder, als tijdens de Republiek, voor het noordelijk deel (Emmeloord) aan Holland, voor het zuidelijk deel (Ens) aan Overijsel toegewezen; in 1805 is dit zoo gebleven. De op kaart 1a nog afzonderlijk begrensde enclaves in Brabant (met uitzondering van Baarle-Hertog en Luiksgestel) zijn op kaart 1b als brabantsch gebied gekleurd, daar zij in 1805 bij dat departement zijn ingelijfd. De geldersche enclaves bestaan dan nog. De begrenzing in het z. en o. op dit kaartje geeft den toestand van het jaar 1805 weer: in het z. het fransche Keizerrijk, terwijl in het o. het bisdom Münster krachtens den ‘Reichsdeputationshauptschlusz’ van 1803 verdwenen is en verdeeld onder Pruisen, Salm, Kleef, Croy en Looz, waarvan Kleef, het rijngraafschap en het vorstendom Salm aan bataafsch gebied paalden. Het stuk Kleef rechts van den Rijn is bij conventie van 15 Dec. 1805 door den koning van Pruisen aan Frankrijk afgestaan.
Kaart 1c geeft den territorialen toestand van het koninkrijk Holland, behalve natuurlijk dien in het n.o., zooals hij geworden is sedert 13 April 1807; vóór dien tijd namelijk was de toestand, zooals die onder Schimmelpenninck had bestaan, blijven voortduren. Het tractaat van Fontainebleau van 11 November 1807, uitvloeisel van den in den voorafgaanden zomer gesloten vrede van Tilsit, bracht in het grondgebied van het koninkrijk aanmerkelijke verandering aan. Het door Frankrijk van Pruisen en Rusland verkregen Oost-Friesland met Jever werd aan koning Lodewijk afgestaan, die dit gebied bij de wet van 30 Januari 1808 als elfde departement bij het koninkrijk voegde, met uitzondering van dat deel van Oost-Friesland, dat westwaarts van de Eems lag, hetwelk aan het departement Groningen werd toegevoegd. Hetzelfde tractaat stelde koning Lodewijk ook in het bezit van de souvereiniteit over de heerlijkheden Kniphausen en Varel, beide bezittingen van het huis Bentinck, het eerste een onmiddellijke heerlijkheid, het tweede een leen van Oldenburg. Op protest van den hertog van Oldenburg-Holstein kwam in 1808 Varel weer in diens bezit terug. Dit verlies is op het kaartje niet voorgesteld. De geldersche enclaves zijn thans verdwenen, want het meergemelde tractaat van 11 November 1807 lijft ze eindelijk bij het koninkrijk in. De enclave van Luiksgestel wordt op deze kaart eveneens niet meer aangetroffen, want art. 4 van deze overeenkomst staat dit stuk van het gebied van Gestel af aan het koninkrijk, waarvoor het gebied van Lommel en het zuidelijk deel van dat van Eersel aan Frankrijk kwamen, Tegenover deze aanwinsten staat het verlies van Vlissingen met een gebied van 1800 ellen breed rondom de stad. Waren de Franschen door de bezetting dezer stad sedert 1795 hier toch reeds heer en meester, nog verder dan over Vlissingen zou zich spoedig hun gezag uitbreiden, toen bij decreet van 1 Februari 1810 het geheele eiland Walcheren werd ingelijfd bij het fransche ‘département de l'Escaut’, | |
[pagina 587]
| |
nadat reeds op het laatste van het vorige jaar de fransche generaal Gilly deze inlijving bij proclamatie had aangekondigd. Dit verlies van grondgebied is door een zware stippellijn aangegeven, terwijl een kettinglijn langs Grevelingen, Krammer, Volkerak, Hollandsch Diep, Biesbosch, Merwede, Waal en Rijn het verlies aangeeft van de departementen Zeeland en Brabant en deelen van Maasland en Gelderland volgens de bepalingen van het tractaat van Parijs van 16 Maart 1810. De begrenzing aan de oost- en zuidzijde van het koninkrijk is dezelfde gebleven als op het vorige kaartje. Alleen is het stuk voormalig gebied rechts van den Rijn, sedert 1805 fransch geworden en daarna in 1808 aan het groothertogdom Berg van Murat toegevoegd, bij wiens optreden als koning van Napels zijn groothertogdom in naam aan den kroonprins van Holland kwam, maar het werd feitelijk toen reeds als fransch gebied geadministreerd. Het stuk bergsch gebied, waarvan hier sprake is, werd in 1810 van het groothertogdom losgemaakt en bij het ‘département de la Lippe’ gevoegd.
Kaart 1d geeft den toestand van het voormalige nederlandsche gebied weer, in hoofdzaak naar de departementale indeeling van September 1810. Dat het krachtens het tractaat van 16 Maart van dat jaar reeds ingelijfde deel van het koninkrijk Holland toen slechts in twee departementen was verdeeld geworden, nl. dat van de ‘Bouches du Rhin’ en dat van de ‘Deux Nèthes’, tot welk laatste ook het voormalige departement Zeeland werd gerekend, behoefde hier niet in kaart gebracht te worden, daar reeds bij decreet van 15 Mei 1810 Zeeland al tot een afzonderlijk ‘département des Bouches de l'Escaut’ werd vervormd. Wel werd nog in September van datzelfde jaar het arrondissement van Breda, d.i. het westelijk deel van Brabant, aan het ‘département des deux Nethes’ onttrokken en bij het ‘département des Bouches du Rhin’ gevoegd, waardoor het voormalige Staats-Brabant weer ongeveer één geheel werd, maar het decreet, waarbij dit besloten werd, schijnt weer ingetrokken te zijn, zoodat tijdens de inlijving de toestand in het zuiden in hoofdzaak geweest is als de kaart aangeeft. Waar hier getracht is om den territorialen toestand van het vroegere nederlandsche gebied tijdens zijn incorporatie bij het Fransche keizerrijk weer te geven, dient opgemerkt te worden, dat het voormalige Staats-Limburg, waar Maastricht thans hoofdplaats was van het ‘département de la Meuse inférieure’, met het oog op de grootte van het kaartje niet kon aangegeven worden. In het oosten van ons vaderland is tijdens de drie jaren der inlijving de toestand ook gewijzigd geweest. Van Dec. 1810 tot April 1811 hebben de departementen ‘de l'Issel Supérieur’, dat ‘des bouches de l'Issel’ en ‘de l'Ems occidental’ elk een vergrooting van gebied met stukken van het aangrenzende duitsche gebied tusschen Lippe, Eems en de voormalige nederlandsche grens gehad, doch deze drie stukken zijn daarna vereenigd tot één ‘département de la Lippe’. Uitbreiding van het fransche keizerrijk met het gebied van Lübeck, Hamburg en Bremen, dat van de vorsten van Aremberg en Salm, met stukken van het koninkrijk Westfalen en het groothertogdom Berg, alsmede met Oldenburg, was hier natuurlijk aan voorafgegaan. Het eenige, niet naar de letter fransche gebied, dat op het kaartje voorkomt, is een stuk van Berg, waarvan de voormalige kroonprins van Holland in naam groothertog was.
Kaart II geeft den toestand weer van het koninkrijk der Nederlanden in de jaren van de vereeniging met België. Alle gebeurtenissen van terri- | |
[pagina 588]
| |
torialen aard, sedert het herstel der onafhankelijkheid tot de scheiding van 1839 voorgevallen, hier in beeld weer te geven ging niet aan. Zoo is niet voorgesteld de toestand van Noord-Nederland in het begin van 1814, vóór nog de Grondwet van dat jaar tot stand was gekomen, toen de departementale indeeling uit den franschen tijd nog bestond, al zijn de namen natuurlijk weer nederlandsch geworden; met dien verstande echter, dat het ‘département des Bouches de l'Escaut’, het arrondissement Breda van het ‘département des deux Nèthes’ en dat ‘des Bouches du Rhin’ bij besluit van den Souvereinen Vorst van 15 December 1813 weder met de Nederlanden vereenigd zijn, doch zóó, dat het arrondissement van Breda thans deel uitmaakt van het departement van de Monden van den Rijn en het land tusschen Maas en Waal nu gevoegd is bij het departement van den Boven-IJsel. De Grondwet van 1814 herstelt in hoofdzaak de oude provinciale indeeling uit den tijd der Republiek, doch aanvankelijk werden al de voormalige Generaliteitslanden tot één provincie Brabant vereenigd. In hetzelfde jaar nog werd evenwel het voormalige Staats-Vlaanderen bij de provincie Zeeland gevoegd. Bij hetzelfde besluit tot wijziging van art. 54 dier Grondwet werd het noordwestelijke stuk van Brabant, dat eerst als vanouds weer bij Holland was gevoegd, daaraan ontnomen en aan de provincie Brabant toegewezen. Loevestein werd gerekend voortaan tot Gelderland te behooren, terwijl verder nog het land van Altena, met een deel van het land van Heusden, die nog hollandsch waren gebleven, in Februari van 1815 insgelijks aan Brabant werden toegevoegd. De vroegere enclaves in het n.o. van Brabant werden volgens de Grondwet thans gerekend tot deze provincie te behooren. De voormalige Generaliteitslanden Staats-Opper-Gelder en Staats-Limburg, die volgens art. 54 der Grondwet ook tot die provincie konden gerekend worden, schijnen toen nog de fransche indeeling behouden te hebben. De indertijd in 1807 plaatsgevonden ruiling van Luiksgestel tegen Lommel was eveneens aanvankelijk weder teniet gedaan en eerst in 1818 is deze enclave van de provincie Antwerpen aan Noord-Brabant overgegaan. Passend in het stelsel van doen opleven van de oude toestanden was het herstel der pruisische enclaves in Gelderland, totdat deze bij het Weener tractaat van 31 Mei 1815 door den koning van Pruisen weder werden opgegeven. Dit alles, als van voorbijgaanden aard, werd op de kaart niet aangegeven. Voor Schokland is van den beginne af de tweeheerigheid opgehouden, zoodat dit sedert in zijn geheel tot Overijsel werd gerekend. Wat het voegen van België bij Nederland betreft, worde er hier op gewezen, dat art. 1 der geheime bepalingen van den eersten vrede van Parijs aan ons land toevoegde het gebied tusschen de zee, de grenzen van Frankrijk, die die van 1792 zouden zijn, en de Maas, terwijl volgens art. 4 de duitsche landen op den linker Rijnoever, die sedert 1792 met Frankrijk waren vereenigd, voor een deel ook tot vergrooting van Nederland zouden strekken. De acht artikelen van Londen van 21 Juli d.a.v. maakten deze vage gebiedsaanwijzing niet duidelijker. Eerst het bovengenoemde Weener tractaat van 31 Mei 1815 stelde, met eenige afwijking van den toestand in 1792 de grenslijn tusschen Frankrijk en het koninkrijk der Nederlanden vast en wel langs de lijn, die op de kaart voor een deel door de provinciën Henegouwen en Namen en door Luxemburg heen loopt. Bij datzelfde tractaat werden aan koning Willem I het groothertogdom Luxemburg (met uitzondering van het noordelijke deel) en onder zekere beperking, die in de Weener Congresacte van 9 Juni nader wordt omschreven, het hertogdom Bouillon afgestaan. De tweede parijsche vrede van 20 Nov. 1815 herstelde den toestand in het zuiden, zooals die in 1790 geweest was, waardoor een | |
[pagina 589]
| |
aanmerkelijk stuk fransch gebied nederlandsch werd en bij de provinciën Henegouwen en Namen en bij Luxemburg gevoegd. Deze nieuwe toestand is op de kaart weergegeven. De toestand, zooals die geworden is door het scheidingstractaat van 19 April 1839 is op de kaart voorgesteld door dwars door Limburg en Luxemburg een grenslijn van de kleur van die gewesten te teekenen. De juiste begrenzing tusschen de beide thans gescheiden koninkrijken is bij de verschillende grenstractaten van 1840 en 1843 nader geregeld. De enclave van Luiksgestel is nu voorgoed verdwenen, maar die van Baarle-Hertog bestaat nog voort. Holland komt op deze kaart nog ongesplitst voor, daar de scheiding in twee provinciën pas bij de grondwetsherziening van 1840 is vastgesteld. De grenzen tusschen de provinciën Holland en Utrecht zijn voorgesteld zooals ze door de kleine wijzigingen van 1819 en 1820 waren vereenvoudigd. In het oosten' wordt het koninkrijk door het gebied van Hannover en Pruisen, in het zuiden door dat van Frankrijk begrensd.
De derde bij dit deel gevoegde kaart, voorstellende Nederland van 1839 tot heden, dus gedurende een tijdperk, waarin geen veranderingen van territorialen aard hebben plaats gehadGa naar voetnoot1), bedoelt behalve een toelichting tot den tekst in het bijzonder een overzicht te geven van de ontwikkeling van het Nederlandsche spoorwegnetGa naar voetnoot2). De spoorwegen voor het verkeer in gebruik gesteld van het jaar 1839, waarin het traject Amsterdam-Haarlem werd geopend, tot het jaar 1860, toen de wet van 18 Aug. den aanleg van een net van Staatsspoorwegen beval, zijn in rood aangegeven. Wat sedert is aangelegd en geopend tot en met 1890, het jaar der spoorwegovereenkomsten, is in paars geteekend, terwijl in groen weergegeven zijn de lijnen, gedurende het tijdvak 1890-1907 in gebruik genomen. Het jaar, waarin de afzonderlijke lijnen in exploitatie genomen zijn, is met een cijfer in dezelfde kleur als de lijn aangegeven. Ten slotte dient opgemerkt te worden, dat het in rood aangegeven baanvak Zevenaar-pruisische grens volgens een overeenkomst van 1862 tusschen de Nederlandsche Rijnspoorwegmaatschappij en de Rheinische Eisenbahngesellschaft aangelegd en gelegen naast den in 1856 geopenden spoorweg Arnhem Emmerik van eerstgenoemde maatschappij, na de spoorwegovereenkomsten van 1894 is opgebroken, hoewel de voortzetting van die lijn van de nederlandsche grens tot Kleef bij de pruisische staatsspoorwegen in gebruik is gebleven. Insgelijks was het eveneens in rood weergegeven stukje spoorweg Zevenbergen-Moerdijk, in 1855 door de Spoorwegmaatschappij Antwerpen-Rotterdam aangelegd, reeds in 1880 opgebroken, toen de nederlandsche Staat eigenaar en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen exploitante werd van het geheele baanvak Rotterdam-Rozendaal-belgische grens. Beide stukjes komen dus op de hedendaagsche spoorwegkaart van Nederland niet meer voor. |
|