Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 4
(1926)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekendHoofdstuk IV
| |
[pagina 290]
| |
Courrier des Pays-Bas werden het middelpunt van geheime besprekingen om het doel te bereiken en Gendebien, gesteund vooral door den jongen Van de Weyer, trad er als leider der voorgenomen beweging op. Reeds verschenen vurige fransche voorstanders der gewenschte annexatie om met de belgische leiders samen te werken; reeds werd onder de lagere volksklasse met ruime hand fransch geld uitgedeeld; strikken met de fransche driekleur waren overal te zien en er kwamen vliegende blaadjes uit met aanprijzing van de vereeniging met FrankrijkGa naar voetnoot1). Maar de fransche regeering, daartoe weinig geneigd, daar zij wel wist, dat de andere mogendheden de annexatie niet zouden toelaten en er dus een oorlog zou moeten uitbreken, waarvoor zij niet gereed was, zocht haar heil in uitstel, hoewel de franschgezinde Belgen bleven aandringen en Gendebien nogmaals naar Parijs zonden om haar tot handelen over te halenGa naar voetnoot2). Tegenover deze aan de regeering niet geheel onbekende feiten, de toenemende gisting onder de volksklasse en den scherpen toon van sommige dagbladen, met name van de Courrier, besloot de brusselsche politie het tegen den vooravond van 's Konings verjaardag aangekondigde vuurwerk niet te doen plaats hebben. Op dien dag zelven bleef dan ook alles rustig maar in den nacht begon het rumoerig te worden in de hoofdstad en den 25sten trokken nu en dan dreigende volkshoopen naar het midden der stad. Des avonds heerschte er in den schouwburg bij de opvoering van de Muette de Portici, met hare vrijheidsliederen en herinneringen aan Massaniello's oproer te Napels in 1648, een groote opwinding, die zich weldra mededeelde aan de volksmenigte buiten. Onder het geroep van ‘A bas le roi, vive De Potter’ stroomde een rumoerige bende kwajongensGa naar voetnoot3) naar de drukkerij van Libry Bagnano's blad Le National, wierp er de ruiten in en wendde zich vervolgens naar zijn woning, die zij plunderde. Het oproer, aanvankelijk niet gestuit door politie of garnizoen, breidde zich weldra uit. Men brak wapenwinkels en herbergen open, wierp de ruiten in bij den directeur van politie en den procureur des Konings en plunderde fabrieken, eindelijk ook Van Maanen's woning, die in brand gestoken werd. Het kleine garnizoen, nog geen 1300 man sterk, werd nu wel opgeroepen maar de bevelhebber, generaal Van Bylandt, gaf order om alleen ter bewaking van eigendommen en personen op te treden en ook de andere autoriteiten toonden weinig energie. Eerst in den vroegen morgen van den 26sten hadden er bloedige botsingen plaats en het garnizoen trok zich spoedig terug naar het Park om er in afwachting van versterkingen de paleizen te bewaken. Van dat oogenblik nam het plunderen en branden toe, hoewel de burgerij thans zelve voor hare veiligheid begon te zorgen. De fransche vlag werd op het stadhuis uitgestoken maar spoedig op initiatief van Ducpétiaux door de brabantsche vervangen en onder aanvoering van den oud-generaal Van der Smissen en den oud-officier Pletinckx begon men, op aandrang van eenige op het stadhuis onder leiding van De Sécus, lid der Staten-Generaal, opgekomen notabelen, die den stedelijken raad zouden vervangenGa naar voetnoot4), een vrijwillige | |
[pagina 291]
| |
burgerwacht te organiseeren, die zich wapende met de wapenen der schutterij en nog dien eigen dag 2000 man sterk was. Zij was volkomen in staat om de weinig talrijke plunderaars en brandstichters in toom te houden. Den 27sten werd de populaire baron Emanuel d'Hoogvorst aan het hoofd dezer nog aanzienlijk toegenomen burgerwacht gesteld; een paar botsingen hadden nog plaats maar den volgenden dag was de orde hersteld en herkreeg Brussel zijn gewone aanzien weder. Het oproer scheen beteugeld te zijn. In Vlaanderen had zich behalve te Brugge en in enkele grenssteden geen onrust vertoond; in de waalsche provinciën, met name te Verviers en elders in het Luiksche hadden wel eenige ongeregeldheden plaats maar ook hier niet van ernstigen aard. Een deputatie, bestaande uit Felix de Mérode, Gendebien, Palmaert, Frédéric de Sécus en Van der Linden d'Hoogvorst begaf zich den 29sten uit Brussel volgens opdracht van de op het stadhuis bijeengekomen notabelen naar Den Haag om den Koning, met het bericht van het herstel der orde, eerbiedig onder het oog te brengen, dat evenwel ‘le mécontentement’ had ‘des racines profondes’ ten gevolge van ‘le système funeste suivi par des ministres qui méconnaissent nos voeux et nos besoins’. Van een omwenteling, van ingrijpende maatregelen tot wijziging der bestaande instellingen scheen geen oogenblik sprake te zijn en noch het stadsbestuur van Brussel noch dat van de provincie Brabant liet zich zelfs met deze deputatie in. Op het eerste bericht der brusselsche woelingen had de Koning zich van Het Loo naar Den Haag gespoed en er den 28sten een ministerraad gehouden, waaraan ook de beide prinsen deelnamen. Van Maanen ried er tot onverwijld krachtig optreden, de Prins van Oranje tot concessiën. Besloten werd om tegen 13 September de Staten-Generaal in Den Haag bijeen te roepen om over de mogelijkheid van veranderingen te spreken en tot het bewaren der orde de beide prinsen met troepen naar Brussel te zenden. Op denzelfden dag, den 30sten, toen zij te Vilvoorde aankwamen, verschenen ook de brusselsche afgevaardigden in Den Haag. Zij werden 1 September door den Koning ontvangen, die hun zeide, dat ministerieele verantwoordelijkheid tegen de grondwet streed, dat hij, met het mes op de keel, zijn ministers niet wilde ontslaan maar dat hij erover denken zou en dat de Staten-Generaal 13 September zouden bijeenkomen; hij weigerde echter toe te geven ‘a des menaces folles, à des plaintes, à des griefs imaginés par quelques perturbateurs du repos public’. De minister van binnenlandsche zaken echter, De la Coste, toonde zich reeds dadelijk niet ongeneigd tot het door Gendebien uitgesproken denkbeeld eener administratieve scheiding der beide landsdeelen, met den Prins van Oranje als onderkoning of algemeen stadhouder te Brussel. Tamelijk tevreden met de gedane toezeggingen keerde de deputatie naar Brussel terug. Intusschen waren daar de zaken minder bevredigend verloopen. De nadering der troepen had er de gisting opnieuw doen ontkiemen en de bevolking wapende zich, weldra versterkt door ongeregelde troepen gewapenden uit Luik en andere plaatsen. De prinsen spraken te Vilvoorde met D'Hoogvorst en andere gedeputeerden der burgerwacht maar weigerden de brabantsche kleuren te dulden en gaven een proclamatie uit, waarin zij hun intocht met de gereedstaande troepen aankondigden en de verwachting te kennen gaven, dat de onwettige vlaggen en kokardes zouden verdwijnen. Onmiddellijk verrezen nu aan alle kanten onder leiding van den voormaligen napoleontischen generaal Mellinet, die na 1815 door de regeering te Brussel was opgenomen, en den voormaligen spaanschen officier don Juan van Halen, die een werk geschreven had over de verdediging van steden tegen geregelde troepen en deze in Spanje in practijk had gebracht, barricaden | |
[pagina 292]
| |
in de stad; straatsteenen werden opgebroken, winkels gesloten en Brussel kreeg plotseling het aanzien eener belegerde stad aan den vooravond van een bestorming. Een tweede deputatie, aangevoerd door prins De Ligne, zou evenwel nog trachten het onheil af te wenden en den Prins van Oranje te bewegen alleen met zijn staf binnen de stad te komen. Na een warme discussie met de te Vilvoorde aanwezige hollandsche generaals, die van geen toegeven wilden weten, besloot de Prins aan het verlangen der deputatie te voldoen en den isten September kwam hij tegen den middag, schijnbaar volkomen kalm, zelfs lachend, met klein gevolg te paard de stad binnenGa naar voetnoot1). Hij inspecteerde de burgerwacht aan de Laekenpoort, deed zijn paard over de barricaden springen en drong met groote moeite te midden van een half vijandige menigte door tot zijn paleis, vergezeld door de deputatie, die zich voor zijn veiligheid aansprakelijk had gesteld, en door zijn gevolg. In weerwil van alles persoonlijk nog zeer populair, bewoog hij zich herhaaldelijk door de straten, sprak met allerlei menschen en raadpleegde met de autoriteiten en enkele notabelen, leden eener samengeroepen ‘commission consultative’, over de te nemen maatregelen. In overleg met deze heeren en met den ten paleize ontboden Van de Weyer vaardigde hij den 2den een geruststellende proclamatie uit. De berichten der haagsche deputatie wekten echter bij de brusselsche bevolking ergernis en nieuwe gisting, aangezet door de franschgezinde partij, die de populariteit van den Prins vreesde. In overleg met de autoriteiten en notabelen besloot deze, die het verzoek van Gendebien om de administratieve scheiding dadelijk uit te spreken afwees, na de belofte ontvangen te hebben, dat men geen ‘changement de dynastie’ wilde, en deze' belofte in een proclamatie van de burgerwacht te hebben vastgelegd, zelf naar Den Haag te gaan ten einde tusschen de regeering en de Belgen te bemiddelen. Het brusselsche garnizoen verliet op zijn bevel eveneens de stad, terwijl de reeds opgemaakte plannen voor een aanval van het leger te Vilvoorde werden afgelast. De Prins begaf zich inderdaad onmiddellijk met Van Gobbelschroy en d'Ursel naar Den Haag, waar de stemming echter weinig geschikt bleek voor een bemiddelend optreden: aangezet door de toenemende ergernis in het Noorden, helde de regeering over tot krachtige maatregelen om het nieuwe oproer te onderdrukken. Maar de belgische leden der Staten-Generaal toonden van hun kant bij deze stemming in Den Haag weinig neiging om daarheen te komen en er deel te nemen aan de uitgeschreven buitengewone vergadering van de Kamers. Zij besloten echter ten slotte toch hiertoe over te gaan en gingen op reis, maar de houding der bevolking van het Noorden, vooral te Rotterdam, waar De Stassart bijna in het water werd geworpen, en in Den Haag, waar De Gerlache aangerand werd, toonde aan, dat de volksstemming in het Noorden allesbehalve gunstig was voor eene vredelievende oplossing. En de Koning zelf, al had hij den 3den Van Maanen ontslagen, was ongeneigd om toe te geven, zooals bleek uit een proclamatie van den 5den met haar beroep op de goede brusselsche burgerij tegen de oproerstokers. Te Brussel bleef de gisting aanhouden, aangezet door de club van franschgezinden uit het Luiksche, met Charles Rogier aan het hoofd, die reeds op volledige afscheiding aandrongen en het volk telkens weder in beweging brachten tegenover het nog steeds, nu onder prins Frederik, te Vilvoorde aan- | |
[pagina 293]
| |
wezige leger. Een ‘commission de sûreté’ trad weldra op in de functiën van de stedelijke regeering, die zich niet zonder tegenstand op zijde liet zettenGa naar voetnoot1). Op hare beurt moest die commissie feitelijk wijken voor de door Charles Rogier opgerichte ‘réunion centrale’ of ‘populaire’, een club, die welhaast de leiding der zaken in de stad in handen nam en met hulp van eenige vurige waalsche jongelieden het verzet tegen de regeering organiseerde, de bevolking wapenend en haar aanzettend om weerstand te bieden aan de zoo dichtbij gelegerde troepen. Reeds werd er door velen geroepen om een voorloopig bewind voor geheel België, terwijl ook te Leuven, Luik, Brugge, Doornik, Bergen, Namen, Verviers en andere plaatsen de vaan van den opstand werd omhoog geheven De zwakke garnizoenen dier steden, door den afval van vele in België geboren officieren en soldaten gedesorganiseerd en te midden van een vijandige bevolking gebonden door de voorschriftenGa naar voetnoot2) om met behoud eener ‘imposante en kalme houding’ tevens ‘voorzichtigheid met energie te paren’, alle feitelijkheden zooveel mogelijk te vermijden en niet te vergeten, dat zij zich te midden van ‘landgenooten en broeders’ bevonden, waren niet in staat weerstand te bieden aan den storm. Zij trokken zich, vrijwillig of gedwongen, uitgescholden en belemmerd door de verbitterde bevolking, terug naar de grenzen van Noord-Brabant of bleven in gevangenschap achter. Dat van Luik bleef onder generaal Van Boecop nog in de citadel tot den uittocht op 6 October; dat van Maastricht alleen hield moedig stand onder de krachtige leiding van generaal DibbetsGa naar voetnoot3), ook toen geheel Limburg in opstand geraakte en met Roermond en Venloo door de oproerlingen werd in bezit genomen. De toenemende gisting in de hoofdstad bewoog prins Frederik, die zijn hoofdkwartier naar Antwerpen had verlegd op het bericht, dat de gezeten burgerij te Brussel vurig de komst der troepen wenschte om een einde te maken aan den voor hare eigendommen gevaarlijken onzekeren toestand na de ontwapening der burgerwacht volgens verlangen der rumoerige lagere volksklasse, op aandrang zijner generaals met zijn leger eindelijk de stad te gaan bezetten. Hij vaardigde den 21sten September een proclamatie uitGa naar voetnoot4), waarin hij zijn voornemen daartoe aankondigde. De binnen Brussel sedert een paar dagen zeer in aantal toegenomen vrijwilligers, thans onder Vandermeere en Pletinckx georganiseerdGa naar voetnoot5), maakten zich onder de algemeene leiding der ‘réunion centrale’ tot gewapenden tegenstand gereed. Zoo weinig ernstig echter was deze organisatie, dat nog in den nacht van den 21sten op den 22sten de muren en poorten der stad zoogoed als onbewaakt waren. Den 22sten kwamen wel hulpbenden uit Leuven, een paar honderd gewapenden sterk, en uit andere plaatsen in den omtrek, maar de stemming binnen Brussel was allesbehalve heldhaftig en ook in den volgenden nacht werden de wallen zoogoed als onbezet gelaten. Er heerschte binnen de stad reeds een algemeene moedeloosheid onder hen, die totnogtoe de beweging hadden aangezet en geleid. De troepen van prins Frederik naderden langzaam en gaven daardoor aan de voornaamste staatkundige leiders der beweging gelegenheid om bijtijds te vluchten: Gendebien, Van de Weyer, Felix de Mérode, Niellon, De Potter, Rogier, wanhopend aan de mogelijkheid van verzet tegen de 10000 man met 24 kanonnen van prins Frederik, vloden naar en zelfs over de fransche grens. Slechts enkele voorvechters: Pletinckx, Grégoire, Mellinet, Van Halen en anderen bleven | |
[pagina 294]
| |
in Brussel achter, besloten om tegenover de aangezette bevolking te doen wat zij konden en de Hollanders zoogoed mogelijk te bestrijden. In den morgen van den 23stenGa naar voetnoot1) vertoonden zich de hollandsche troepen voor vier der stadspoorten en eischten binnengelaten te worden. Zij maakten zich na eenigen tegenstand van die poorten meester en waren reeds om 10 uur in het bezit van de geheele bovenstad. Ook de benedenstad zou gemakkelijk te bemachtigen geweest zijn, hoewel de aanvoerders op de barricaden scherpen tegenstand zouden bieden. Maar de Prins, opziende tegen bloedvergieten, begon weldra bezwaar te vinden in den reeds aanvangenden barricadenstrijd, die hier en daar de geregelde troepen deed terugdeinzen en waarbij vrouwen, kinderen en grijsaards met geestdrift medevochten. Den ganschen dag werd met verbittering vooral in de Rue Royale en op sommige boulevards gestreden, totdat de avond viel en de strijdenden zich terugtrokken; de barricaden bleven zoogoed als verlaten en ook het Park, waar de Hollanders heer en meester waren, werd in diepe stilte gehuld. Een aanval van de generaals Trip en Cort Heyligers op Leuven was intusschen mislukt en ook Thienen weigerde den laatste den toegang. In het hoofdkwartier van den Prins te Schaerbeek heerschte aarzeling, terwijl D'Hoogvorst en anderen trachtten hem over te halen den aanval te staken en het leger terug te trekken, maar de Prins, in den waan gebracht, dat Brussel niet langer weerstand zou bieden, weigerde en besloot door te gaan. Den 24sten stroomde het in den vroegen morgen vrijwilligers uit den omtrek naar Brussel, waarheen nu ook Gendebien, Van de Weyer, Rogier, Jottrand en andere vluchtelingen met een aantal waalsche volgelingen waren teruggekeerd. De strijd werd hervat en bleef ook dezen dag voortduren. In den laten avond eindigde hij op dezelfde wijze als den vorigen dag. De verdediging werd den volgenden dag thans bepaaldelijk gesteld onder leiding van Van Halen, ‘commandant en chef des forces actives’, als zoodanig aangewezen door D'Hoogvorst, Rogier en den oudofficier Jolly, die de algemeene leiding op zich namen als ‘commission administrative’. Geruchten van een voorgenomen plundering der stad door de hollandsche troepen zetten de bevolking den 25sten aan tot voortzetting van den kamp, thans onder geregelde militaire leiding. De hollandsche troepen hadden in den nacht opnieuw alle gelegenheid gehad om de geheel verlaten barricaden te nemen maar ook ditmaal werd die gelegenheid verzuimd en in den morgen van den 25sten begon de barricadenstrijd opnieuw; zwakke pogingen tot onderhandeling werden gewaagd maar mislukten en Van Halen deed zelfs een aanval op het Park, waarin zijn vrijwilligers een oogenblik doordrongen. Ook den avond van dien dag trok men zich van beide zijden weder terug; ook thans bleven de barricaden in den nacht onbewaakt en ongemoeid. Een Voorloopig Bewind, bestaande uit de drie genoemden, benevens De Mérode, Gendebien en Van de Weyer, vormde zich den 26sten, riep de belgische militairen in het leger tot aansluiting op en ontsloeg hen van den eed aan den Koning. Nog hoopte het hoofdkwartier te Schaerbeek op een schikking; generaal De Constant Rebecque daarentegen drong aan op krachtig doortasten onder leiding van den energieken hertog Bernhard van Saksen-Weimar, die daartoe uit Gent werd opontboden. Voor de vierde maal trachtten intusschen de hollandsche troepen door de Rue Royale binnen te dringen, maar zij werden teruggeworpen en de vrijwilligers nestelden zich | |
[pagina 295]
| |
in het Park, zoodat alleen de paleizen met hunne onmiddellijke omgeving in handen der troepen bleven. Ook nu eindigde de strijd dien Zondag met een feitelijken wapenstilstand maar in den voornacht besloot prins Frederik, nog voordat de hertog van Saksen-Weimar was aangekomen, tot den terugtocht en deed het Park ontruimen. Toen in den morgen de vrijwilligers opnieuw het vuur openden, bleek het Park verlaten en weldra prijkte de brabantsche vlag op de koninklijke paleizen. De omwenteling had gezegevierd en de hollandsche troepen, die 750 dooden en 2000 gewonden telden, terwijl de rebellen 400 dooden en 1100 gewonden hadden, trokken zich terug, eerst naar Dieghem en Vilvoorde, vervolgens, ontmoedigd, naar de oude hollandsche grens, op den voet gevolgd door benden ‘blauwkielen’ en fransche vrijwilligers, die zich niet ontzagen de achterhoede herhaaldelijk aan te vallen, tot vlak bij de grenzen zelfs, en met moeite werden afgeslagen. Alleen Maastricht onder den energieken Dibbets hield nog het omliggende deel van Limburg in bedwang, gelijk de citadel van Antwerpen onder generaal Chassé de belangrijke koopstad. In de maand October geraakte het overige deel van Limburg in vollen opstand, terwijl de detachementen op het platteland naar de hoofdvesting werden samengetrokken. Het verzet sloeg zelfs naar noordelijk Brabant over: Eindhoven en Helmond dreigden af te vallen en zelfs verderop in Noord-Brabant en het land van Maas en Waal vertoonden zich ernstige teekenen van naderenden afval onder de bijna uitsluitend katholieke boeren. De provinciale commandant van Limburg, generaal Daine, nam een verdachte houding aan, vroeg zijn ontslag, dat hem den 7den November verleend werd, stelde zich daarna hier aan het hoofd der beweging en bezette reeds den 9den het ontruimde Roermond, twee dagen later ook Venloo. Daarmede was geheel Limburg, behalve Maastricht en zijn omgeving, verloren. Deze vesting, hoewel spoedig van alle kanten door ongeregelde vijandelijke benden omsingeld, hield onder Dibbets en den hierheen geweken Van Boecop manhaftig stand. Hun werk was het, dat ten minste dit gedeelte van Limburg nog voor Nederland behouden bleef; het is zelfs de vraag, of de val van Maastricht niet ook den afval van een groot deel van Noord-Brabant ten gevolge zou hebben gehadGa naar voetnoot1). Het naar Noord-Brabant geweken leger en de vrijwillige ‘jagers van Van Dam’ in Maas en Waal verhinderden intusschen hier voorloopig alle oproerige bewegingGa naar voetnoot2). Ernstig was het gevecht bij Berchem op den 25sten October tusschen de oproerlingen en de troepen van generaal Cort Heyligers, die nog bij de Groote Nethe een paar weken lang hadden stand gehouden, alvorens naar Antwerpen terug te trekken. Terwijl deze gebeurtenissen in het Zuiden voorvielen, vergaderden de Staten-Generaal in den Haag. Op den vastgestelden dag had de Koning de vereenigde zitting geopend met een bewogen troonrede, waarin hij de reden der bijeenroeping ontvouwdeGa naar voetnoot3). De onmiddellijk daarop volgende zitting der Tweede Kamer werd geopend met een koninklijke boodschap, die twee vragen stelde: ‘of de ondervinding de noodzakelijkheid heeft aangetoond om de nationale instelling te wijzigen? of in dat geval de betrekkingen door de tractaten en door de grondwet tusschen de twee groote afdeelingen van het koninkrijk gevestigd, tot bevordering van het gemeenschappelijk belang, in vorm of aard zouden behooren te worden | |
[pagina 296]
| |
veranderd?’ De Kamer stelde den 19den een adres van antwoord op de troonrede op, waarbij met scherpe afkeuring van het oproer, medewerking ‘langs den grondwettigen weg’ tot herstel der orde werd toegezegd; ook de opgekomen zuidelijke afgevaardigden keurden het antwoord goed en van de 19 tegenstemmers tegenover 86 voorstemmers waren 18 Noord-Nederlanders, die nog krachtiger afkeuring hadden gewenscht. Ofschoon de berichten uit het Zuiden hoe langer hoe ongunstiger klonken, duurde het tot den 25sten, alvorens men met de behandeling der koninklijke boodschap aanving, en eerst den 28sten des avonds begonnen de ditmaal niet openbare discussiën over de beide vragen: 50 leden antwoordden toestemmend op de eerste, 55 ook op tweede vraag, terwijl 44 de eerste, 43 de laatste met neen beantwoordden en eenige leden zich, als ‘niet genoegzaam ingelicht’, onthielden; in de Eerste Kamer waren 31 vóór, 7 tegen de afscheiding. De groote meerderheid der Zuidelijken had zich vóór afscheiding verklaard, die der noordelijken in de Tweede Kamer daartegen. Nadat den 1sten October een gemengde staatscommissie van 16 personen - 4 uit den Raad van State, 4 uit de Eerste, 8 uit de Tweede Kamer - was benoemd om ‘wettelijke bepalingen’ voor de scheiding te ontwerpen, werd de zitting den volgenden dag gesloten. Maar de staatscommissie had geen gelegenheid om dadelijk haren arbeid aan te vangen, want de meeste zuidelijke leden bedankten voor de benoeming. Het Voorloopig Bewind te Brussel, versterkt door den populairen en uit de ballingschap teruggeroepen De Potter - als ‘belgische Lafayette’ toegejuicht -, zag zich weldra door geheel het Zuiden erkend en nam den 4den October het besluit tot vestiging van een ‘état indépendant’ der ‘belgische’ gewesten, tot voorbereiding eener nieuwe constitutie, eindelijk tot het bijeenroepen van een ‘congres national’ om die te maken constitutie te onderzoeken en te bekrachtigen. Nog scheen de kans op verzoening niet geheel verloren, mits de in het Zuiden over het algemeen populaire Prins van Oranje met de leiding der zaken aldaar werd belast. Op raad van den afgevaardigde Le HonGa naar voetnoot1) zond de Koning dan ook zijn oudsten zoon den 4den October naar Antwerpen met de opdracht om tijdelijk de regeering over de nog getrouwe gedeelten van het Zuiden te voeren en in de opgestane de orde te herstellen, met toevoeging van drie ministers: D'Ursel, De la Coste en Van Gobbelschroy, en zeven zuidelijke staatsraden. Den volgenden dag vaardigde de Prins er een proclamatie uit, die zijn begeerte uitte om de rust te herstellen met belofte van een afzonderlijk bestuur uit zuidelijke leden, van administratieve scheiding onder hem als bestuurder, vrijheid in het gebruik der taal, ambtenaren alleen uit het Zuiden geboortig, vrijheid van onderwijs en andere gewenschte verbeteringen, algemeene amnestie. Maar de indruk dezer proclamatie werd verstoord door het antwoord des Konings op het besluit van het Voorloopig Bewind van den 4den: het ‘Te Wapen’ van den 5den in een vurige proclamatie aan de bewoners van het getrouwe Noorden, tot onderdrukking van het verzet, tot bescherming van den geboortegrond, tot verdediging van de zaak van orde en van recht. De beide deelen stonden van dat oogenblik af gewapend tegenover elkander en een burgeroorlog zou moeten volgen, waarbij het Noorden tegenover het Zuiden zou komen te staan - een burgeroorlog, waarin ook het godsdienstige element niet zou ontbreken, al trad dit totnogtoe in deze verwikkeling niet op den voorgrond, ja al begon de katholieke geestelijkheid | |
[pagina 297]
| |
neiging te gevoelen om den strijd tegen de regeering geheel te staken uit vrees voor de revolutionnaire elementen, die in het Zuiden reeds den boventoon voerden. Is het wonder, dat de regeering tegen dezen burgeroorlog opzag en besloot de hulp der mogendheden in te roepen om rust en orde in het onder hunne bescherming gestichte rijk te herstellen? De Koning had reeds den 7den September aan de vier mogendheden, die de 8 artikelen van 1814 hadden onderschreven, verzocht hare gezanten in Den Haag te doen medewerken tot wijziging dier artikelen met het oog op een wettelijk tot stand te brengen administratieve scheidingGa naar voetnoot1). Hij deed dien gezanten den 28sten opmerken, dat na de gebeurtenissen te Brussel hulp der mogendheden tegenover de blijkbaar door fransche revolutionnairen gesteunde beweging noodig zou zijn om het voortbestaan van het rijk te verzekerenGa naar voetnoot2). Nog voordat hij het Noorden te wapen riep om den oudvaderlandschen grond te verdedigen, had de Koning zich (2 Oct.) verder gewendGa naar voetnoot3) tot de vier ‘geallieerde’ mogendheden van het Congres van Weenen, op grond van het tractaat van Aken van 15 Nov. 1818Ga naar voetnoot4), ‘à délibérer, de concert avec sa Majesté, sur les meilleurs moyens de mettre un terme aux troubles qui ont éclaté dans ses états’. Gewapende hulp werd uitdrukkelijkGa naar voetnoot5) gevraagd en volgens de tractaten was daarvoor ook alle reden. Maar het bleek spoedig, dat daarop niet viel te rekenen, want Frankrijk wilde daarvan niet weten; het dreigde zelfs bij het optreden van de voormalige geallieerden met troepen in België van zijn kant ook troepen te zullen zenden en Engeland, al was het ministerie Wellington op zichzelf wel geneigd om te helpen, aarzelde om den europeeschen vrede in gevaar te brengen. Hieruit ontsproot reeds een begin van samenwerking tusschen deze beide mogendheden. Frankrijk toch zag gaarne het uiteenvallen van het als een voormuur tegen dat rijk bedoelde koninkrijk der Nederlanden en Engeland, door moeilijke binnenlandsche kwestiën beziggehouden en beducht voor de reeds krachtige nederlandsche concurrentie op het gebied van handel en nijverheid, zou het niet wagen het gevaar van een buitenlandschen oorlog te trotseeren. De oostelijke mogendheden bemerkten met bekommering de ook in Duitschland en Polen ontstane gisting, die tot revolutiën zou kunnen leiden, en moesten vooral het oog houden op de poolsche elementen in haar eigen gebied. Oostenrijk had met zijn allesbehalve goed georganiseerd leger bovendien voor de handhaving der orde in het altijd onrustige Italië te zorgen. Pruisen versterkte wel zijn troepen in de Rijnprovincie, wat in Frankrijk aanstonds de oproeping van 150000 man teweegbracht, en Rusland's heerscher liet zich wel sterk tegen de belgische revolutie uit maar zijn aanbiedingen vonden te Berlijn weinig gehoor: de oude pruisische koning, Frederik Willem III, altijd vredelievend en overtuigd, dat een groote oorlog der vier mogendheden tegen Frankrijk over België hoofdzakelijk door Pruisen gevoerd zou moeten worden, was geneigd om eerder de vredelievende vertoogen van engelsche zijde te volgen dan de oorlogzuchtige taal der veteranen uit den grooten oorlog tegen Napoleon, die de belangrijke stellingen van Maas en Schelde bedreigd achtten, of den aandrang van rus- | |
[pagina 298]
| |
sischen kant, waar keizer Nicolaas, scherp zich uitlatend tegen het revolutionnaire Frankrijk en te Berlijn door zijn krijgslustigen veldmaarschalk Diebitsch hulp aanbiedend, reeds zijn troepen in gereedheid bracht voor den krijg. De fransche regeering van hare zijde was wel geneigd tot vrede maar het was de vraag, of zij op den duur weerstand zou kunnen bieden aan den ontwakenden oorlogslust en de annexatie-begeerten zijner natie.Ga naar voetnoot1) Reeds voordat de aanvrage des Konings bij de mogendheden was ingekomen, had de fransche regeering, waarin thans graaf de Molé in vredelievenden zin de buitenlandsche zaken leidde, den bekwamen, in de diplomatie vergrijsden zes-en-zeventigjarigen Talleyrand naar Londen gezonden om in de ‘importante affaire du moment’Ga naar voetnoot2) de belangen van Frankrijk te behartigen. De beide mogendheden bleken het reeds eens geworden, dat van gewapende interventie tot herstel van de rust in het koninkrijk, gelijk in Spanje en Italië had plaats gehad, hier geen sprake mocht zijn en dat men in het belang van den vrede in Europa zich moest bepalen tot een ‘rôle amical’Ga naar voetnoot3). Toen de nederlandsche aanvrage om ‘assistance’ door ‘envoi immédiat de troupes’ in den nacht van den 5den October werkelijk te Londen inkwam, bleken Engeland en Frankrijk het geheel eens, dat men gezamenlijk andere middelen tot herstel der orde moest beramen, en zij verkregen binnen een paar dagen de zekerheid, dat, daar Pruisen steeds vredelievender gestemd werd, ook de andere mogendheden met hen zouden samenwerken. Frankrijk, ofschoon niet behoorend tot de vier, die in 1815 het koninkrijk hadden opgericht, sloot zich sedert in deze zaak bij dezen aan en werd door haar tot alle beraadslagingen toegelaten. Het niet van NederlandGa naar voetnoot4) maar van Frankrijk uitgegane denkbeeld eener te houden conferentie won tot groote teleurstelling des Konings, die klaagde dat zijn bondgenooten hem in den steek lieten, in deze omstandigheden spoedig veld. Men gebruikte 's Konings uitnoodiging van den 2den October als aanleiding tot het houden dier conferentie; den 17den werd hem op zijn nota van den 5den namens Engeland een weigerend antwoord gegeven door lord Aberdeen met de verklaring, dat een conferentie zou bijeenkomen ‘à empêcher les troubles survenus dans les Pays-Bas de conduire à l'interruption de la paix générale’. Dit zou het hoofddoel zijn der conferentie, die dus niet de handhaving van het koninkrijk maar alleen de handhaving van den europeeschen vrede op het oog zou hebben. Er was een oogenblik sprake van bijeenkomst der conferentie te Parijs maar de engelsche regeering drong erop aan, dat men te Londen zou bijeenkomen, en stelde dit aanstonds aan de verschillende hoven voor. Ook Pruisen antwoordde koning Willem I, op zijn herhaalde verzoeken om hulp, in denzelfden geest en reeds den 4den November had te Londen de eerste zitting der conferentie plaats, waarin Wellington als hoofdbeginsel uitsprak, dat ‘les puissances devaient s'occuper de chercher les moyens de conciliation et de persuasion les plus propres à arrêter l'effusion du sang dans la Belgique, à calmer l'extrême irritation des esprits et à y ramener l'ordre intérieur’. Een wapenstilstand scheen het eerste noodige en ook koning Willem, die tijd hoopte te winnen bij den treurigen toestand, waarin zich zijn leger op de brabantsche grenzen bevond, | |
[pagina 299]
| |
zoodat zelfs een opmarsch der Belgen in Noord-Brabant mogelijk scheenGa naar voetnoot1), vond daarin geen bezwaar, vooral nadat de poging van zijn zoon te Antwerpen mislukt was; hij vertrouwde bovendien op Engeland's medewerking onder leiding van Wellington, een der scheppers immers van zijn rijk, den man, die deze schepping placht te beschouwen, als ‘the chief work of his lifetime’. In vertrouwen op Wellington legde hij zich ten slotte bij de conferentie neder en keurde ook den wapenstilstand goed. Een bemiddelend engelsch voorstel dienaangaande verliet Londen nog dien dag met goedkeuring van den gezant Falck; de voorloopige regeering te Brussel en die des Konings in Den Haag stemden daarin op 10 en 17 November toe. Van engelsche zijde was men tevreden, dat de wensch van vele der Belgen tot dadelijke annexatie bij Frankrijk verijdeld was, nu dit zelf aan de conferentie deelnamGa naar voetnoot2). Intusschen had de Prins van Oranje te Antwerpen alle pogingen aangewend om ten minste België nog voor de dynastie te behouden en zich daartoe aan het hoofd der zuidelijke provinciën te stellen, aangemoedigd door sommige zuidelijke Kamerleden en anderen in zijn omgeving te AntwerpenGa naar voetnoot3). De leiders te Brussel toch weigerden zijn zending namens zijn vader te erkennen en wilden reeds van een bloot administratieve scheiding niet langer weten. De Prins was ook wel geneigd om verder te gaan en zich met hulp van de zuidelijke kamerleden tot souverein van België te laten verheffen, mits de Koning dit goedkeurde. De Koning, door hem geraadpleegdGa naar voetnoot4), stemde in een brief van 13 OctoberGa naar voetnoot5) werkelijk toe onder voorbehoud van aanbod van belgische zijde en van goedkeuring der mogendheden, die blijkens de berichten van den Prins niet zou uitblijven; verder van behoud van Luxemburg als bezit van het Huis van Nassau en van voorloopige bezetting door de koninklijke troepen van Antwerpen en de andere nog behouden plaatsen, met name van Maastricht. De Prins was reeds begonnen met invoering der ministerieele verantwoordelijkheid, der vrijheid van onderwijs en herstel der jury in het Zuiden en onderhandelde met het Voorloopig Bewind. Hij liet zich thans door eenige antwerpsche heeren, tot ergernis van zijn antwerpsche ministers en in weerwil van alle waarschuwingen, bewegen feitelijk verder te gaan dan zijn vader hem had veroorloofd en vaardigde den 16den een proclamatie uit, waarin hij de Belgen erkende als ‘nation indépendante’, de verkiezingen van een Nationaal Congres volkomen vrij liet, zich aan het hoofd stelde der beweging, ‘dont la nationalité fera la force’, en aan het slot nog eens verklaarde zich te willen vereenigen met de pogingen tot vestiging eener belgische ‘nationalité politique’. Ook deze verrassende daadGa naar voetnoot6) kon hem evenwel niet brengen tot het beoogde doel om voorshands België voor zich en zijn Huis te redden zonder nochtans zijn aanspraken op de kroon ook der noordelijke gewesten op te geven. Zij wekte in het Zuiden geen vertrouwen op zijn houding, vooral toen het Voorloopig Bewind tegen zijn ‘aanmatiging van gezag’ protesteerde; | |
[pagina 300]
| |
zij verbitterde de bevolking van het Noorden, die thans de bevestiging meende te zien van 's Prinsen koele gezindheid jegens haar; zij bracht de voortduring van het nederlandsche gezag in en om Maasstricht ernstig in gevaar; zij gaf aan vele Belgen een voorwendsel tot afval; zij ergerde ook den Koning, die juist de Staten-Generaal weder tegen den 18den had bijeengeroepen om te raadplegen over de voorgenomen scheiding en zijn zoon slechts verlof gegeven had tot het aannemen van een aanbod, niet tot het uitlokken daarvanGa naar voetnoot1). 's Prinsen positie te Antwerpen was door een en ander zoo dubbelzinnig geworden, dat zij onhoudbaar werd. Na nog eenige dagen lang getracht te hebben van Antwerpen uit de regeering te voeren, thans zonder zijn ministers, maar toch weigerend om den raad van De Brouckère te volgen en zich zonder verdere omwegen te Brussel aan het hoofd van België te stellenGa naar voetnoot2), verliet hij den 25sten Antwerpen met een bittere proclamatie, waarin hij het mislukken zijner zending toegaf en verklaarde heen te gaan in afwachting der verdere gebeurtenissen. Hij kon het wellicht niet eens wagen zich in Holland te vertoonen, daar de koninklijke boodschap van den 20sten aan de Staten-Generaal 's Konings bevreemding over den door hem gedanen stap openlijk had uitgesproken en de stemming te zijnen opzichte er hoogst ongunstig was, zoodat zelfs Van Hogendorp's welsprekend pleidooi te zijnen gunste: ‘De Prins van Oranje’, hevige ergernis wekte tegen ‘graaf Gijs’, die ‘het niet weet’ en maar pamfletten schreef ‘bij de vleet’, tegen den Prins zelven met zijn ‘echt Belgisch hart’Ga naar voetnoot3). De Prins bracht eenige dagen in onzekerheid te Willemsdorp aan den Moerdijk door, waar de Prinses en enkele getrouwen zich bij hem voegden, zonder Holland te betreden, werd eerst daarna in alle stilte in Den Haag bij zijn vader toegelaten en vertrok reeds den 2den November over Rotterdam, tegen den zin der engelsche regeering, naar Londen om er in de nabijheid te zijn van de conferentie der mogendheden, die hem toen inderdaad nog als den toekomstigen vorst van België bleken te beschouwen. Zijn kansen in België namen echter met den dag af. Het ‘Congrès National de Belgique’Ga naar voetnoot4) was uitgeschreven en de verkiezingen, geleid door het Voorloopig Bewind, dat reeds door een commissie een nieuwe constitutie had laten ontwerpen, hadden den 27sten plaats onder den diepen indruk van het bombardement van Antwerpen door Chassé en de doodelijk gebleken verwonding bij Berchem van den in België zeer populairen graaf Frédéric de Mérode. De ‘Brabançonne’ van Dechez klonksteeds luider over geheel België. Generaal Chassé, na het vertrek van den Prins van Oranje in de antwerpsche citadel bedreigd door de belgische vrijwilligers, die reeds dadelijk na dit vertrek zijn wachtposten in de stad hadden overvallen en zijn troepen naar de wallen en poorten hadden teruggedrongen, had namelijk het op bevel der regeering aangenomen stelsel van lankmoedigheid tegenover de uittartende houding der rebellen laten varenGa naar voetnoot5). Toen den 27sten de poorten en wallen waren ontruimd en de bezetting naar de citadel week, werden de aftrekkende troepen aanhoudend uit de huizen beschoten en leden ernstige verliezen. Chassé, hierdoor verbitterd, hoewel nog tot het laatst toe aarzelend om de oproerige stad te tuchtigen, beantwoordde eindelijk deze schending van den tusschen hem en de bel- | |
[pagina 301]
| |
gische aanvoerders afgesproken wapenstilstand door een aantal dronken aanvallers op. het door zijn troepen beschermde arsenaal op aandrang van zijn onderbevelhebber, hertog Bernhard van Saksen-Weimar, met een hevig bombardement, dat zware schade toebracht aan de stad en er vele dooden deed vallen. Eerst den 30sten maakte een wapenstilstand hier een einde aan den strijd. Het bombardement van Antwerpen vooralGa naar voetnoot1) deed België zich afwenden van het Huis van Oranje en toen op den 10den November het Congres te Brussel geopend was met een felle redevoering van De Potter, belastte het Congres, als voorzitter geleid door den grijzen luikschen edelman Surlet de Chokier, het Voorloopig Bewind met de uitvoerende macht. Naast de volstrekte onafhankelijkheid van België, ‘sauf les relations du Luxembourg avec la Confédération germanique’Ga naar voetnoot2), die den 18den werd afgekondigd, volgde na een levendige gedachtenwisseling met. overgroote meerderheid den 22sten de vestiging eener ‘monarchie constitutionnelle et représentative’. De Potter, die een republiek begeerd had, trok zich uit de leiding der zaken terug; een republiek scheen thans onmogelijk. Den volgenden dag begon de discussie over het voorstel tot uitsluiting van het Huis van Nassau; enkele stemmen verhieven zich daartegen, maar andere sprekers verklaarden zoowel den Koning als den Prins van Oranje niet als souverein te willen. Van den als een ‘echten Hollander’ beschouwden prins Frederik was geen sprake en nog dien eigen dag werd de uitsluiting van het Huis van Oranje ‘à perpétuité de tout pouvoir en Belgique’ uitgesproken met een meerderheid van 161 tegen 28 stemmen. De conferentie te LondenGa naar voetnoot3) was met dit besluit verre van ingenomen. Ook de fransche regeering, die nog in October de aanbieding van een gouverneur-generaalschap over België aan een franschen prins of aan Lafayette, door Gendebien namens het Voorloopig Bewind gedaan, ter wille van den europeeschen vrede had afgewezenGa naar voetnoot4), had niets tegen den Prins van Oranje als souvereinGa naar voetnoot5). En de engelsche wilde niemand anders, zoolang Wellington aan de regeering bleef. Van de andere mogendheden, van welke PruisenGa naar voetnoot6) en Rusland zoo nauw met het Huis van Oranje vermaagschapt waren, was in de toenmalige omstandigheden ook niet anders te verwachten, maar evenmin krachtige steun zoolang Pruisen het daaraan liet ontbreken. De tsaar van Rusland gromde wel voortdurend tegen de verderfelijke revolutie, maar wilde niet alleen trachten tusschenbeide te komen en het aanvankelijk tot interventie geneigde Oostenrijk beriep zich thans op zijn geografische ligging om alleen ‘appui moral’ toe te zeggen. Geen der mogendheden zou zonder de andere optreden - dat was zonneklaar. De jonge Sylvain van de Weyer, welsprekend en scherpzinnig diplomaat, handig man van de wereld en president van het diplomatieke comité te Brussel, begaf zich nu (1 Nov.) naar Londen en trachtte daar met hulp der Whigs, die naar alle verwachting weldra het heft in handen zouden krijgen, de geesten gunstig voor België en zijn plannen te stemmen, alle betrekking met den Prins van Oranje, die zich ook tot hem wendde, | |
[pagina 302]
| |
afwijzend. De val van het ministerie Wellington op den 16den November, vervangen door de Whigs onder leiding van Grey en Palmerston, was voor de Belgen een groot voordeel, daar zij konden rekenen op den zedelijken steun dier liberale ministers, meer dan ooit begeerig naar samenwerking met de eveneens liberale Juli-monarchie, die door den conservatieven Wellington en de zijnen maar half vertrouwd was geworden. En Palmerston was zeker een der bekwaamste maar tevens der meest onberekenbare diplomaten van zijn tijd, bereid om de meest gegronde rechten op te offeren aan het oogenblikkelijk belang van zijn land. En was niet het koninkrijk der Nederlanden, uit België en Nederland samengesteld, een gevaarlijke concurrent op het gebied van handel en nijverheid gebleken, veeleer dan een voorpost van Engeland? In de conferentieGa naar voetnoot1) vertegenwoordigden thans Palmerston en Talleyrand de beide zoogoed als verbonden westelijke mogendheden, naast den talentvollen Johann von Wessenberg en den liberalen en onervaren oostenrijkschen gezant graaf Esterhazy, den weinig ervaren pruisischen gezant Von Bülow, die eveneens aan Palmerston's leiband liep, en de russische gezanten Lieven en Matuszewicz, van wie de eerste vooral door zijn intrigante echtgenoot, de laatste door zijn letterkundige talenten invloed had. Zij ging van dat oogenblik af onder leiding der beide groote diplomaten meer en meer samen met de Belgen en hun bekwamen afgezant, tot diepe ergernis van de nederlandsche regeering, die haren gezant Falck slechts als ‘getuige’ tot de beraadslagingen toegelaten zag. De mogendheden van het Oosten wilden er vooral voor zorgen, dat Frankrijk België niet in handen kreeg. De verschillende kwestiën, met name die van Luxemburg, van de Schelde, van de grensbepaling, van de kroon hielden de conferentie langer dan een maand bezig; niet zonder gevaar voor ernstige moeielijkheden, daar koning Willem de hulp van den Duitschen Bond tot herstel der orde in Luxemburg had ingeroepen en de sterke oorlogspartij aan de pruisische en russische hoven op militair ingrijpen aandrong. Het uitbreken der revolutie in Warschau op het einde van November hield echter weldra de oostelijke mogendheden zoozeer bezig, dat zij zich ter conferentie moesten matigenGa naar voetnoot2). Talleyrand, vasthoudend aan zijn lievelingsdenkbeelden: samengaan met Engeland en geen interventie, maar vernietiging van het tegenover Frankrijk opgerichte koninkrijk, manoeuvreerde handig om de conferentic te brengen, waar hij haar hebben wilde. De keuze van den oostenrijkschen aartshertog Karel, waardoor de conservatieve partij in België tevredengesteld zou zijn maar België gevaar liep om weder onder oostenrijkschen invloed te komen, wist hij af te wenden en die van een Bourbon uit Napels scheen van Frankrijk's standpunt evenmin aan te raden; reeds werd de naam van den hertog van Nemours of van den napoleontischen hertog van Leuchtenberg, zoon van Eugène de Beauharnais, van den beierschen prins Otto of wel van prins Leopold van Saksen-Coburg, weduwnaar van de engelsche prinses Charlotte, genoemd. Maar tegen al deze vorsten was veel op te merken en de kansen van den Prins van Oranje als onafhankelijk koning van België rezen weder hooger, ook al bleek het meer en meer, dat de belgische geestelijkheid, die hare werkzaamheid voorzichtig wist te bedekken, thans liever een katholiek vorst wildeGa naar voetnoot3). | |
[pagina 303]
| |
Lord Ponsonby, die sedert het begin van December Engeland te Brussel vertegenwoordigde gelijk Bresson het Frankrijk deed, speelde daar intusschen met zijn secretaris White een dubbelzinnige rol en werkte, terwijl Engeland officieel nog Oranje steunde, in overleg met zijn zwager, lord Grey zelven, heimelijk voor prins LeopoldGa naar voetnoot1), van wiens engelsche sympathieën men te Londen veel verwachtte; Bresson deed daarentegen heimelijk zijn best voor het Huis van Orleans. De beide westelijke mogendheden, hoewel ieder haar eigen doel nastrevend, hielden daarbij samen die van het Oosten scherp in het oog, bevreesd voor mogelijke moeilijkheden, waartegenover Frankrijk nu en dan waarschuwend met den sabel kletterde. De nederlandsche regeering van haar zijde, van al deze moeilijkheden en tegenstellingen toch voordeel voor hare belangen verwachtend en met belangstelling de versterking der russische krijgsmacht gadeslaandeGa naar voetnoot2), hoopte nog altijd op gewapende hulp der mogendheden. Zij zond weldra naast den naar 's Konings zin veel te toegefelijken en vredelievenden Falck, die van 1814 af de administratieve afscheiding van België gewenscht hadGa naar voetnoot3), een tweeden afgezant, baron Van Zuylen van Nyevelt, ten einde des te beter het machtige engelsch-fransche bondgenootschap te weerstaan. En dat de vrees voor dat bondgenootschap niet ongewettigd was, bleek uit het zevende protocol der conferentie, dat van den 20sten December, waarbij deze, geheel onder den invloed van Talleyrand en Palmerston, die het voorstel gedaan had om de onafhankelijkheid van België te erkennen, beslootGa naar voetnoot4) - ditmaal zonder Falck tot de beraadslaging toe te laten, zoodat deze protesteerde en zijn ontslag vroeg, dat intusschen door den Koning niet werd toegestaanGa naar voetnoot5) - tot definitieve vernietiging der als mislukt beschouwde vereeniging van België met Nederland, tot vestiging van een onafhankelijk België ‘avec la conservation de l'équilibre européen’, met inachtneming overigens der tractaten van 1814 en 1815; zij vroeg van de Belgen thans openlijk ook twee vertegenwoordigers te Londen om de nieuwe verhouding, die eerlang zou ontstaan, mede te helpen regelen, met volledige erkenning echter nog der rechten van den Koning en den Duitschen Bond op Luxemburg. De belgische regeering accrediteerde aanstonds Van de Weyer en graaf Vilain XIV te Londen, waar deze onmiddellijk aan de beraadslagingen over de voorwaarden der scheiding begonnen deel te nemen, ofschoon de nederlandsche regeering ernstig tegen die deelneming protesteerde als zijnde het uitvloeisel eener ongeoorloofde beslissing der conferentie in het verschilGa naar voetnoot6). Zij had immers de mogendheden alleen te hulp geroepen om den opstand te onderdrukken en niet om buiten haarzelve om over de inwendige zaken van het vereenigde koninkrijk te rechten: niet ‘le démbrement du royaume’ maar ‘rétablissement de l'ordre’ was de reden geweest, waarom zij de mogendheden had te hulp geroepen, liet zij Falck zeggen. Maar ook de Belgen waren met de beslissing, hoewel zij hunne onafhankelijkheid vaststelde, niet onverdeeld ingenomen; zij wilden Luxemburg, Limburg en Staats-Vlaanderen, ja, Noord-Brabant als belgisch gebied aangemerkt zien en verklaarden dit ook in hun antwoord aan de conferentie. | |
[pagina 304]
| |
Deze, zonder zich om die protesten te bekommeren, besloot, niet zeer naar den zin van Frankrijk, dat de zaak van den Prins verloren achtte, in Januari nog een poging te doen om den Prins van Oranje door de Belgen als hun souverein te doen aannemen. Het was zeker, dat Gent en Antwerpen, waar de Orangisten talrijk waren, ja misschien geheel Vlaanderen en Brabant daarin gereedelijk zouden toestemmen, al waren de waalsche gewesten even zeker voor annexatie bij Frankrijk gezind. In het belgische Congres stonden deze partijen, de orangistische en de fransche, scherp tegenover elkander; ook tegenover de in beteekenis snel toenemende derde partij, thans onder leiding van Rogier, die meer en meer in een onafhankelijk en constitutioneel België de eenige mogelijkheid van het oogenblik zag, nu Frankrijk zich niet tot annexatie bereid toonde. Gendebien, die te Parijs de belgische regeering vertegenwoordigde, polste nog herhaaldelijk de fransche regeering over annexatie of anders over verheffing van den pas zestienjarigen hertog van Nemours tot koning maar èn Louis Philippe èn zijn ministers zagen in, dat een europeesche oorlog tegenover zulk een bedekte inlijving van België bij Frankrijk, als hernieuwing zijner oude veroveringspolitiek aangemerkt, in beide gevallen onmiddellijk zou volgen en weigerden ronduit, tot ergernis der talrijke fransche chauvinisten, die den oorlog begeerden. De fransche regeering, die, de kracht der napoleontische traditiën binnen haar eigen grondgebied kennend, ook van den hertog van Leuchtenberg niet wilde weten, vestigde thans ernstig de aandacht op den vijftienjarigen prins Otto van Beieren, die dan zou kunnen huwen met een fransche prinses. Intusschen, de conferentie had den Prins van Oranje nog niet geheel opgegeven en zoo boden Palmerston zelf en daarna de oostenrijksche en russische gezanten te Londen den nog steeds daar vertoevenden Prins den 11den Januari namens de conferentie werkelijk de kroon aanGa naar voetnoot1), mits hij haar dadelijk aannam. En de Prins greep met beide handen toe. Hij kondigde in overleg met de conferentie onmiddellijk den 11den een nieuwe proclamatie aan de Belgen af, waarin hij, zoogoed als in naam der mogendheden, zijn candidatuur voor den te vestigen troon stelde als de veiligste van alle; door een aanzienlijk deel der bevolking gewenscht, beloofde hij vergetelheid voor het gebeurde, regeering zonder aanzien van partij, bescherming van den katholieken godsdienst met volledige godsdienstvrijheid voor andersdenkenden, handhaving der nationale onafhankelijkheid en bevordering van alle nationale belangenGa naar voetnoot2). Toen echter de Koning, door den engelschen gezant Bagot met een en ander in kennis gesteld, zijn toestemming weigerde en met nadruk de handhaving van de eenheid des rijks en van zijn souvereiniteit eischte met administratieve scheiding van België onder den Prins als onderkoning of stadhouder, zoodat het koninkrijk voortaan een ‘royaume fédéré’ van twee administratief zelfstandige deelen zou worden, trok deze laatste met de beste bedoelingen bezield, zich aanstonds weder terug en stelde thans dit nieuwe plan aan de conferentie voor. Maar zij zag, nu de zaken zoover gekomen waren, de onmogelijkheid van dit denkbeeld in en kon hem na zijn laatste weigering alleen raden om voorloopig nog te Londen te blijven ten einde de beslissing over de kroon af te wachten van het Congres te Brussel, waar zijn aanhangers niet stil | |
[pagina 305]
| |
zaten. De Prins, die te Londen een druk leven leidde en niet begeerde om naar het hem weinig gunstig gezinde Nederland terug te keeren, schikte zich daarin, hoewel klagend over de diplomaten, die hem tot hun ‘speelbal’ maakten. Die beslissing bleef nog geruimen tijd uit. Men kon het te Brussel niet eens worden. Men handelde er voortdurend over de reeds herhaaldelijk genoemde trooncandidatenGa naar voetnoot1), van wie weldra Leuchtenberg en Nemours den meesten aanhang vonden, totdat men op den 3den Februari te Brussel werkelijk Nemours koos met 97 stemmen tegen 74 op Leuchtenberg en 21 op aartshertog Karel. Dit resultaat werd zeker niet bereikt zonder medeweten van prinses Adelaïde, de energieke zuster van koning Louis Philippe, die geen intriges verzuimde om de glorie van haar geslacht te vermeerderen en voortdurend met Talleyrand in geheime betrekking stond, zelfs buiten weten van haar koninklijken broeder, wien zij op een dergelijke wijze de fransche kroon had helpen bezorgen. Een deputatie vertrok aanstonds uit Brussel naar Parijs maar keerde veertien dagen later terug met een absolute weigering: Louis Philippe, door de besluiten der conferentie gebondenGa naar voetnoot2), durfde geen europeeschen oorlog uitlokken en sloeg, hoewel niet zonder aarzeling, het aanbod voor zijn zoon af. Die weigering deed opnieuw de hoop van den Prins van Oranje herleven. Maar het belgische Congres toonde niet de minste neiging om op zijn besluit aangaande de Oranjes terug te komen. Prins de Ligne, uit het oude geslacht der Arembergen, aangezocht om als stadhouder de regeering op zich te nemen, sloeg dit af, waarop het Congres ten einde raad den 23sten voorloopig Surlet de Chokier tot regent verkoos. De Londensche conferentie was met haren arbeid tot voltooiing der reeds in beginsel uitgesproken scheiding voortgegaan. Haar protocol van 9 Januari verklaarde, met het doel om alle aanleiding tot botsing te vermijden, de hollandsche blokkade van de Schelde en de kust zoowel als de belgische blokkade van Maastricht voor geëindigd, terwijl de troepen van beide zijden moesten terugkeeren in hare stellingen van 21 November, toen de wapenstilstand was ingegaan. Dat van 20 Januari stelde eindelijk ‘Bases destinées à établir la séparation’ vast door te bepalen, dat de grenzen van Nederland voortaan weder die van 1790 zouden zijn met handhaving echter van het bezit van Luxemburg door het Huis van Nassau als deel van den Duitschen Bond; de wederzijdsche ‘enclaves’ van 1790 zouden onderling geruild worden; België zou, tot groote voldoening van FrankrijkGa naar voetnoot3), nu de annexatie niet mogelijk was, voortaan evenals Zwitserland, zijn ‘un état perpétuellement neutre’, welks neutraliteit door de mogendheden zou worden gewaarborgd. Bij geheime overeenkomst werd nog bepaald, dat ook de geldelijke en handelsbelangen der beide deelen onmiddellijk zouden geregeld worden, wat geschiedde bij protocol van den 27sten, volgens hetwelk België 16/31 van de gemeenschappelijke schuld op zich zou moeten nemen en vrijen handel op de nederlandsche rivieren en koloniën verkreegGa naar voetnoot4). Die beslissingen der conferentie, hoewel ten opzichte van de schuld slechts ‘arrangements proposés’, wekten bij het brusselsche Congres algemeene ergernis en lokten, niet buiten medeweten der fransche regeering, een scherp protest uit tegen deze bepalingen der | |
[pagina 306]
| |
mogendheden buiten de Belgen zelf om. Een ondershandsche verklaring der fransche regeering, dat ‘le concours et le consentement libre’ van beide zijden noodig zou zijn en de conferentie alleen ‘méditation’ kon bedoelen, stelde hen echter weldra gerustGa naar voetnoot1): zij hadden thans alleen maar te weigeren en konden, zooals duidelijk was, daarbij op Frankrijk's steun rekenen. Het Congres deed dit dan ook bijna eenstemmig met de verklaring, dat het ‘l'intégrité du territoire’ geëerbiedigd wilde zien. Daarentegen stemde koning Willem I ‘pleinement’ en ‘sans restriction’ toe, zich eindelijk nederleggend bij het denkbeeld van een beslissing der zaák door de mogendheden en bij de volledige scheiding der beide deelen, wellicht nog in de hoop om de belgische kroon ten minste voor zijn zoon te redden met hulp der conferentie, die den 7den Februari de leden der in haar vertegenwoordigde vorstenhuizen benevens Leuchtenberg ten eenenmale had uitgesloten maar niet den Prins van Oranje. De conferentie, hoewel ontstemd over de weigering der Belgen en zoekend naar vredelievende middelen om hunnen tegenstand te breken, dacht er niet aan hen tot toegeven te dwingen. Bij de verhouding der beide westelijke mogendheden tegenover de drie andere zou een gezamenlijk gewapend optreden met groote bezwaren gepaard zijn gegaan. Allerlei plannen kwamen nu te voorschijnGa naar voetnoot2). Men meende dat de bourbonsche prins van Napels of de beiersche prins misschien de beste candidaat zou zijn. In België begeerden sommige heethoofden de verheffing van Lafayette, van Chateaubriand, van Surlet de Chokier of Rogier, van een lid der hooge belgische aristocratie tot koning. Er werd zelfs in de conferentie gehandeld over verdeeling van België, waarbij Oostende en Antwerpen hetzij vrije Hanzesteden zouden worden of aan Engeland zouden komen, terwijl het waalsche deel met Brabant aan Frankrijk, het duitsche met inbegrip van Luik aan Pruisen, Vlaanderen aan Noord-Nederland zou worden toegekendGa naar voetnoot3). De kansen van Oranje op den belgischen troon daalden bij dat alles zeer en de engelsche regeering, die hem totnogtoe gesteund had en hem met alle onderscheiding had behandeld, gaf allengs onder den invloed der berichten van lord Ponsonby en White, die te Brussel ijverig samenwerkten met den franschen agent Bresson en met de brusselsche regeering en hare agenten, zijn partij op om voortaan al hare krachten in te spannen voor prins Leopold van Saksen-CoburgGa naar voetnoot4). Oranje keerde einde Maart dan ook bitter teleurgesteld terug naar het vaderland, waar men hem met in het oog vallende koelheid ontving. Ruim twee maanden duurde het, alvorens het belgische Congres weder een nieuwe koningskeuze deed. In dien tijd verbeterde de onderlinge verhouding van het Noorden en België niet. De belgische regent had alle moeite om de over de ‘bases de séparation’ verbitterde en door hun succes in September overmoedige Belgen te weerhouden van gewapende inbezitneming der begeerde provinciën, ofschoon hij zich niet ontzag om den Luxemburgers in een vurige proclamatie te verzekeren, dat men hen niet zou loslaten, ‘malgré les protocoles de Londres’; de nederlandsche regeering van hare zijde kon het op wraak voor de nederlaag van September gezinde leger en de van alle zijden toegestroomde vrijwilligers aan de noordbrabantsche grens nauwelijks in toom houden. De heldendood van den jongen luitenant-ter-zee Van Speyk, die op 5 Februari 1831 zijn bij | |
[pagina 307]
| |
Antwerpen aan den wal gedreven kanonneerboot liever met alles wat er op was in de lucht liet springen dan haar in de handen der antwerpsche opstandelingen te laten vallen, verhoogde de oorlogzuchtige stemming in het Noorden, door vaderlandsche redevoeringen en volksliederen en de niet weinig opgeschroefde ‘citadel-poëzie’ der talrijke dichters en dichterlingen van dezen tijd aangezet tot herstel en handhaving der door de belgische ‘muiters’ en het terugwijken der hollandsche troepen in het najaar geschonden nationale eer. De conferentie trachtte onvermoeid al deze moeilijkheden op te lossen. Zij bleef erbij de keuze van Leuchtenberg evenals die van Nemours niet te willen erkennen, maar legde zich neder bij die van den regent en wachtte voorloopig den loop der besprekingen over de belgische constitutie af, die den 7den Februari leidden tot eenstemmige aanneming door het Congres van een ontwerp, waardoor België een der meest vrijzinnig geregeerde staten van Europa zou worden, met volledige vrijheid van godsdienst, van onderwijs, van drukpers, recht van vereeniging, ministerieele verantwoordelijkheid, onafhankelijkheid der rechterlijke macht en grooten invloed van het in twee kamers te verdeelen parlement op de landsregeeringGa naar voetnoot1). Het was thans alleen nog de vraag, wie koning zou zijn in deze sterk in constitutioneele richting ontwikkelde monarchie. Maar de vraag der koningskeuze en ook de mogelijkheid van een europeeschen oorlog bleef nog maanden lang boven België zwevenGa naar voetnoot2). De beide deelen van het voormalige koninkrijk stonden zoolang gewapend tegenover elkander en het werd steeds moeilijker ze te weerhouden elkander aan te vallen. En kwam het eenmaal tot een oorlog tusschen Nederland en België, dan zou Europa niet werkeloos kunnen blijven maar partij moeten kiezen voor één van beide - een keuze, die zoogoed als onvermijdelijk de mogendheden eveneens in twee kampen zou verdeelen: de beide westelijke tegenover de drie oostelijke. België zelf zou dan weder, gelijk zoo herhaaldelijk in den loop der historie, het tooneel worden van een bloedigen algemeenen europeeschen strijd, waarvan de gevolgen niet te overzien waren. Het scheen in het algemeen belang dezen strijd zoo mogelijk te voorkomen en de conferentie hield niet op dit als hare eerste taak aan te merken, ook al gromden de oorlogspartijen te Parijs en Berlijn zoowel als de russische tsaar, die meer dan eens zijn gezanten te Londen zijn ontevredenheid te kennen gaf over hunne slappe houding, gelijk keizer Frans van Oostenrijk verre van tevreden was over de meegaandheid zijner gezanten, die tegen Talleyrand en Palmerston al evenmin opgewassen bleken te zijn. Terwijl de thans gevestigde belgische regeering onder leiding van den regent, eerst met een ministerie De Gerlache, waarin de liberale fractie van Gendebien en De Brouckère den toon aangaf, daarna met een bepaald liberaal ministerie Lebeau, waarin ook Rogier zitting had, in het voorjaar het staatsbestuur, de rechterlijke en militaire organisatie en de financiën regelde zoogoed als het ging te midden der in het land heerschende verwarring, verloor zij de diplomatie allerminst uit het oog. Van de Weyer en Lebeau, in de opeenvolgende ministeriën met de leiding der buitenlandsche zaken belast, maakten daarbij gebruik van de diensten van den begaafden jongen luxemburgschen diplomaat Nothomb en vestigden vooral hunne aandacht op de stemming in de conferentie te Londen, hopend haar ten slotte toch voor de belgische wenschen te winnen. | |
[pagina 308]
| |
Na de weigering van de ‘bases de séparation’ door Belgiën en de pogingen van die zijde om Luxemburg te behouden, waar hertog Bernhard van Saksen-Weimar thans in de vesting koning Willem vertegenwoordigde, dacht de conferentie ernstig aan een blokkade van de vlaamsche havens en waarschuwde bij protocol van den igden Februari de Belgen de ‘sécurité générale et l'équilibre européen’ niet te bedreigen door ongehoorzaamheid aan de ‘arrangements fondamentaux et irrévocables’ van den 20sten en 27sten JanuariGa naar voetnoot1). Bij de hardnekkige houding der Belgen was het niet ondenkbaar, dat de conferentie ten slotte toch tot de verdeeling van hét land zou besluiten; het op voet van oorlog staande hollandsche leger dreigde ieder oogenblik de grenzen te overschrijden en kon slechts door bedreiging met een gelijktijdig oprukken van een fransch leger worden tegengehoudenGa naar voetnoot2); een gevaarlijke samenzwering te Antwerpen, waarin de orangistische gouverneur dier plaats Van der Smissen betrokken was en orangistische bewegingen te Brussel en Luik, die tegenbewegingen te Gent, Namen en Yperen ten gevolge hadden, wezen in Maart op het gevaar van binnenlandsche twisten in België. De conferentie verlangde zoo spoedig mogelijk een einde aan de voor Europa's rust gevaarlijke crisis gemaakt te zien en trachtte de brusselsche regeering door waarschuwingen en bedekte bedreigingen tot erkenning van de Januari-protocollen te brengen. Maar het brusselsche Congres bleef weigeren in weerwil van den aandrang ook van fransche zijdeGa naar voetnoot3), waar het ministerie Casimir Périer onder alle omstandigheden den vrede wilde en de belgischgezinde neigingen van generaal Belliard, thans fransch agent te Brussel in de plaats van Bresson, verloochende. Heimelijke aanmoedigingen aan de Belgen om in hun verzet te volharden, waardoor vooral de engelsche regeering aan hare betuigingen in het openbaar alle kracht ontnam, versterkten hen echter in hunnen tegenstand. En het zoogenaamde ‘executie-leger’, waarmede de Duitsche Bond aanvankelijk Luxemburg dreigde te bezetten, zou geen gevaar voor België opleveren: dit had de conferentie bij den Bond reeds bedongenGa naar voetnoot4). De loop der niet zonder medeweten van lord Ponsonby begonnen orangistische beweging had duidelijk getoond, dat de Prins van Oranje in België weinig kans op slagen had. Daarentegen trok de candidatuur van prins Leopold van Saksen-Coburg meer en meer de aandachtGa naar voetnoot5). Hij had in Mei 1830 de grieksche kroon afgewezen, omdat de Grieken de besluiten der mogendheden niet wilden uitvoeren, maar hij was zeer bereid om de kroon van België aan te nemen en wist in overleg met zijn getrouwen lijfarts en vriend Von Stockmar zoowel bij de Belgen als bij de engelsche regeering handig zijn zaak te doen bepleiten. Hij vond bij Lebeau, Nothomb en Van de Weyer gereede medewerking. De conferentie kon van hem getrouwe opvolging harer aanwijzingen verwachten en de leidende belgische staatslieden toonden zich reeds in Januari gunstig jegens hem gezind. Nu de Prins van Oranje voorgoed van de baan scheen, was Leopold, verwant met de engelsche koningsfamilie, voor Engeland de beste candidaat en ook Frankrijk zou zich, daar hij sedert den dood van prinses Charlotte feitelijk niet meer tot het engelsche vorstenhuis behoorde, laten vinden, vooral wanneer hij huwde met een fransche prinses en de teruggave van enkele grensvestingen als Bouillon, Philippeville en Marienbourg of ten minste de slechting der tegen Frankrijk opgerichte vestingen aan de | |
[pagina 309]
| |
belgische zuidergrens van in uitzicht werd gesteld. In België zelf won Leopold's candidatuur, die alle verschillen scheen te zullen oplossen, door handige intriges dagelijks aan voorstanders. Een officieuse deputatie, waarin ook de leidende clericalen abbé De Foere en Frédéric De Mérode waren opgenomen, ging eind April naar Londen en vond hem bereid, mits zijn verkiezing door de groote meerderheid werd gewenscht en België zich nederlegde bij de Januari-besluiten der conferentie, ‘chose irrévocable’; hij beloofde, hoewel zelf protestant, kinderen uit het te sluiten huwelijk katholiek te laten opvoeden, hetgeen de Roomschen geheel bevredigde. De toenemende agitatie in België, waar Gent weder ernstige orangistische bewegingen zag, maakte een spoedige beslissing noodig en toen het in weerwil van Palmerston's afwijzende houding bleek, dat Engeland en Frankrijk, mits de Belgen Leopold verkozen, wel eenige wijziging ten gunste der Belgen, in de Januari-protocollen zouden willen bevorderen, zoodat een schikking omtrent Luxemburg en Limburg van dien kant mogelijk scheen, rezen de kansen op een oplossing, al weigerde de haagsche regeering nog kortaf met de door haar niet erkende brusselsche rechtstreeks over bedoelde schikking te onderhandelenGa naar voetnoot1). Wel hield de conferentie bij besluit van den 17den April voor het oog nog vast aan haar protocol van Januari en ried den 10den Mei de Belgen het vóór den 1sten Juni aan te nemen ‘sans restriction comme sans délai’, maar deze vermaning werd ten gevolge van de bemoeiingen van lord Ponsonby en zijn belgische vrienden nog niet officieel te Brussel medegedeeldGa naar voetnoot2) en op het eind van Mei kwam Ponsonby, in overleg met generaal Belliard en de belgische regeering, uit Brussel over om de conferentie tot een schikking te bewegen. Het gelukte hem met behulp van prins Leopold werkelijk haar over te halen tot de mondelinge belofte van met koning Willem te zullen onderhandelen over het opgeven van Luxemburg; het protocol van 21 Mei erkende daar voorloopig het statusquo der bezetting van weerszijden, ten gevolge waarvan het westelijke deel der provincie reeds feitelijk belgisch was. Deze zegepraal der uitstekende belgische diplomatie, steeds door Van de Weyer en Nothomb in overleg met Ponsonby en Belliard geleid, bereidde de keuze van Leopold, thans candidaat der conferentie, voor. Nog een oogenblik dreigde een overmoedige groep in het brusselsche Congres, die den oorlog wilde, daar nu Limburg toch voor België verloren zou gaan, een spaak in het wiel te steken, maar dit werd voorkomen door een voorstel van Nothomb om van belgische zijde geldelijke opofferingen aan te bieden voor Luxemburg en Limburg en een gemengde bezetting in Maastricht te verlangen, terwijl Ponsonby op eigen gezag de Belgen geruststelde aangaande de gezindheid der conferentie, namens welke hij het bezit van westelijk Luxemburg beloofde, mits Leopold koning werd. Hij verleende hun nog tien dagen uitstelGa naar voetnoot3). Men besloot thans dadelijk tot de keuze over te gaan, ook omdat Frankrijk weder met verdeeling van België dreigde, en koos den 4den Juni prins Leopold met 152 stemmen, naast 14 op Surlet, 19 onthoudingen en 10 tegen. De engelsche regeering, ofschoon zij door de goedkeuring der terugroeping van Ponsonby zijn dubbelzinnige werkzaamheid scheen te willen verloochenen, was over dezen afloop even tevreden als de fransche, die Leopold's optreden als de definitieve vernietiging van het koninkrijk der Nederlanden begroette en van hare zijde voor den schijn generaal Belliard, tot straf voor gelijke dubbelzinnigheid, terugriep. | |
[pagina 310]
| |
Des te grooter was de verontwaardiging in Den Haag over de houding der westelijke mogendheden. Bij de slapheid der conferentie tegenover de uitdagende houding der Belgen deelde de Koning haar mede, dat hij zich van 1 Juni af volkomen vrij achtte, aangezien zij zelve aan de Belgen dien termijn had gesteldGa naar voetnoot1); hij zou echter willen streven naar ‘le seul et unique but de parvenir à l'ordre de choses que l'acte de séparation a reconnu juste et convenable’. Hij maakte zich dienvolgens gereed, hetzij samen met de mogendheden, hetzij op eigen verantwoording tot militaire maatregelen tegen het onwillige België over te gaan. Engeland en Frankrijk, nu besloten om de zaak te beëindigen, verbonden zich echter den 16den om in geval van oorlog tusschen de beide deelen zonder verwijl tusschenbeide te komen. Op voorstel van Nothomb in overleg met Palmerston en prins LeopoldGa naar voetnoot2), die alleen onder de genoemde voorwaarden de belgische kroon wilde aannemen, kwam eindelijk de conferentie na vele bezwaren den 26sten Juni, zooals het zonderlingerwijs heette ‘sans perdre de vue aucuns de leurs actes antérieurs’, tot een aan de beide landen in het belang van ‘la paix générale’ voor te leggen nieuwe overeenkomst, bestaande uit ‘Préliminaires de traité’ in 18 artikelen. De grens zou die van 1790 zijn; voor Luxemburg zouden afzonderlijk onderhandelingen tusschen de beide koningen en den Duitschen Bond noodig blijven; wegens Maastricht zou nader onderhandeld worden over ‘un arrangement convenable’ op grond van onderzoekingen nopens den vroegeren staatsrechtelijken toestand der vesting; over ruiling van enclaves zou worden gehandeld volgens ‘convenance réciproque’; vrije handel op de bevaarbare gemeenschappelijke rivieren zou wederzijds worden verzekerd, zoo ook op het nieuwe kanaal van Terneuzen en de Zuid-Willemsvaart; België zou een neutrale staat zijn met waarborg zijner neutraliteit door de vijf groote mogendheden; Antwerpen zou alleen handelshaven mogen zijn; de schulden zouden billijk verdeeld worden, voor zoover de na 1815 ontstane betrof, en overigens voor rekening der beide landen blijven zooals zij toen waren. Van groote beteekenis bij dit alles was de merkwaardige diplomatieke vondst van Nothomb, die deed opmerken, dat ‘de grenzen van 1790’ de toenmalige enclaves niet insloten, zoodat deze, ook in verband met een woordelijken uitleg van het protocol van 20 Januari, aan België zouden toekomen en tegen deelen van Limburg en Luxemburg konden geruild worden - een vondst, die intusschen niet overeenkwam met de goede trouw maar eerder op ergerlijk sophisme berustteGa naar voetnoot3). Daarop nam prins Leopold, zeker thans van den steun der conferentie, de kroon officieel aan, mits het Congres te Brussel de 18 artikelen goedkeurde. Dit had nog wel vrij wat voeten in de aarde, daar de Belgen van hunne nog verre van erkende eischen op Luxemburg en Limburg niets wilden laten varen, maar na lange discussiën en een prachtige rede van Lebeau gaf het Congres met 126 tegen 70 stemmen den 9den Juli toe. Toen verklaarde Leopold geen bezwaar meer te hebben, verzekerde zich van zijn erkenning door de vijf groote mogendheden en betrad den 17den den belgischen grond. Vier dagen later werd hij na een triomfalen intocht te Brussel gehuldigd en bezwoer de constitutie. De verontwaardiging en het ongeduld in het Noorden waren intusschen hand over hand toegenomen, en gesteund door de heerschende stemming, weigerde koning Willem absoluut de hem door den oostenrijkschen gezant | |
[pagina 311]
| |
Von WessenbergGa naar voetnoot1) namens de conferentie aangeboden 18 artikelen aan te nemen, zich terecht houdend aan de door hem goedgekeurde ‘bases de séparation’ van Januari. Hij rekende daarbij op het algemeene ongunstige oordeel in Europa over de houding der conferentieGa naar voetnoot2). Zijn nota van den 12den berichtte haar deze weigering met de mededeeling, dat hij, die de souvereiniteit over België aannam zonder zich aan de ‘bases’ van Januari te onderwerpen, daardoor als vijand tegenover Nederland zou komen te staan en dat dit ‘à main armée’ zijn belangen en rechten zou weten te verdedigen. Het woord zou thans aan de wapenen komen. Een veldtochtsplan voor het reeds geruimen tijd op de grenzen van Brabant in den omtrek van Breda samengetrokken leger werd door den Prins van Oranje vastgesteld. Een schitterende revue bij Rijen, waar de Koning met den Prins het zeer geestdriftig gestemde leger bezocht, gaf gelegenheid om den Prins, door de gebeurtenissen sedert het najaar ook van het leger vervreemd, weder onder algemeene toejuiching in zijn oude betrekking te herstellen: op den 29sten werd hij tot opperbevelhebber aangewezen. Twee dagen later verliet hij Den Haag en op den 1sten Augustus klonk het ‘voorwaarts, met God voor Vaderland en Oranje!’. Dienzelfden dag had Van Zuylen te Londen medegedeeld, dat de nederlands che gezanten nog steeds gemachtigd waren om een tractaat te teekenen op de basis der Januari-protocollen maar dat de Koning tevens besloten was ‘à appuyer la négociation par des moyens militaires’. Men zal moeten erkennen, dat hij alle reden had om aldus te handelenGa naar voetnoot3).
* * *
Het door de gebeurtenissen van de laatste maanden van 1830 ontredderde nederlandsche leger was sedert dien, onder leiding weder van prins Frederik op uitnemende wijze gereorganiseerd, maar de samenstelling uit weinig aan elkander gewende geregelde troepen, meerendeels on- of slechts kort geoefende vrijwilligers en schutterij maakte behoedzaamheid en overleg bij de aanvoerders zeer noodig. Van de bijna 87000 man, die het thans telde, lagen er 36000 op de grenzen van Noord-Brabant en vormden het voor een veldtocht beschikbare gedeelte, waarbij 78 kanonnenGa naar voetnoot4). Daartegenover hadden de Belgen, wier legermacht, ten gevolge van de heerschende verwarring in alle takken van bestuur, in weerwil van Belliard's raadgevingen en de klachten der aanvoerders slechts zeer onvoldoende geregeld was en die steeds op de heimelijk toegezegde hulp van Frankrijk en Engeland hadden gerekend, slechts 31500 man te stellen: 17000 man onder den voormaligen napoleontischen huzarenofficier De Tiecken de Terhove hielden als ‘Scheldeleger’ de citadel van Antwerpen met hare bezetting van 4000 man onder Chassé en 14500 man onder den thans belgischen generaal Daine als ‘Maasleger’ Dibbets met zijn | |
[pagina 312]
| |
bijna 6000 man tellend maastrichtsch garnizoen in het oog. Ook het belgische leger bestond grootendeels uit ongeoefende vrijwilligers maar hier zonder voldoende wapening, zonder eigenlijke genie, zonder behoorlijke artillerie. Het plan van den te beginnen veldtocht, door den Prins van Oranje met zijn chef van den generalen staf De Constant Rebecque en prins Frederik vastgesteld, was eenvoudig. Men was voornemens tusschen de beide belgische legers in te dringen, ze beide achtereenvolgens te verslaan en daarna Brussel te bezetten. Het kwam er daarbij op aan de niet op den inval voorbereide Belgen, wier nieuwe vorst nog in de laatste dagen van Juli, zonder aan de mogelijkheid van een inval binnen weinige dagen te denken, zijn beide legers had geïnspecteerd, te verrassen, voordat zij zich konden vereenigen. Dit gelukte uitnemend, te eer omdat Chassé in een brief van den 1sten eerst den 4den Augustus als den dag van het hernieuwen der vijandelijkheden van de citadel uit had aangewezen en daarom de Belgen vóór dien datum ook elders niet op een aanval meenden te moeten rekenen. Het was van overwegend belang om snel zijn slag te slaan, ten minste voor zoover dit kon geschieden, want een interventie van fransche zijde was te verwachten, sedert de conferentie den 25sten Juli had verklaard iedere ‘reprise des hostilités’ te zullen verhinderen. Maar de haagsche regeering rekende op het onderlinge wantrouwen der mogendheden. Koning Leopold, die zich op zijn rondreis te Luik bevond, ontving daar den brief van Chassé uit de citadel op den 2den en riep in overleg met den daar gevestigden Lebeau onmiddellijk de fransche hulp in, als belooning waarvoor uitdrukkelijk slechting der vestingen aan de zuidergrens werd beloofdGa naar voetnoot1). De Meulenaere, belgisch minister van buitenlandsche zaken, verlangde evenwel, met het oog op de eer van België en de bepaalde onzijdigheid van België, uit vrees misschien ook voor de mogelijkheid van een oprukken der Pruisen van den anderen kant, dat de fransche troepen de grens niet eerder zouden overschrijden dan als de noodzakelijkheid daartoe gebleken zou zijn. Reeds dienzelfden dag trokken de hollandsche troepen in drie divisiën, onder den hertog van Saksen-Weimar en de generaals Van Geen en Meijer, van Noord-Brabant uit België binnen en wierpen de zwakke belgische voorposten onder Niellon zonder moeite terug. Een proclamatie van den Prins van Oranje kondigde aan, dat geen verovering of wraakoefening maar alleen het verkrijgen van ‘billijke en regtmatige voorwaarden van scheiding’ het doel van den veldtocht was. Turnhout werd den 3den bezet, terwijl intusschen koning Leopold uit Brussel de Belgen te wapen riep en zelf het opperbevel over zijn legers in handen nam. Tevens wendde hij zich tot de conferentie met dringend verzoek tot bescherming der onzijdigheid, tot handhaving van den wapenstilstand, door den plotselingen aanval der Hollanders geschonden, en plaatste Antwerpen onder hare bijzondere beschermingGa naar voetnoot2). Koning Leopold, het plan van den Prins niet volkomen doorziende doch meenend, dat het op het gewichtige Antwerpen gemunt was, beval Daine zich aanstonds met het Scheldeleger te vereenigen en vestigde zijn eigen hoofdkwartier te Mechelen. Maar de Prins richtte zich niet westwaarts doch op Diest, dat door Saksen-Weimar den 5den bezet werd, terwijl Van Geen Gheel in bezit nam en Meijer den vijand bij Beringen op de vlucht dreef, bij welke gelegenheid de leidsche vrijwillige jagers, die zich zeer onderscheidden, den dood van den student Beeckman en eenige gewonden te betreuren hadden. Onder aanhoudende kleine gevechten werden Daine's | |
[pagina 313]
| |
voorposten tot bij Hasselt teruggedrongen; hijzelf, de bevelen van Mechelen uit niet gehoorzamend en allerlei bewijzen van onbekwaamheid gevend, hield daar onbeweeglijk stand in plaats van westwaarts op te rukken om zich met het Scheldeleger te verbinden. Bij Hasselt werd den 8sten dan ook het Maasleger door de overmacht overvleugeld en in de grootste wanorde naar den kant van Luik uiteengedreven. Tiecken de Terhove trachtte zich nog door een snellen marsch op Scherpenheuvel met de overblijfselen van het Maasleger te vereenigen maar richtte zich weldra op aanwijzing van zijn Koning naar Leuven, thans het hoofdkwartier van Leopold, waarheen ook het leger van den Prins van Oranje zich zonder overhaasting voortbewoog. Een snel oprukken had vermoedelijk ook het Scheldeleger in wanorde doen uiteenspattenGa naar voetnoot1). Maar de Prins wilde niets wagen en eerst den 11den had bij Bautersem met de voorhoede van het door burgerwachten versterkte maar reeds gedesorganiseerde Scheldeleger een schermutseling plaats, die wederom ten voordeele der Hollanders afliep. Den volgenden dag zou voor Leuven zelf de beslissende slag kunnen vallen. Koning Leopold hoopte toen nog juist bijtijds de beloofde fransche hulp te zullen verkrijgen. Maar deze illusie werd hem ontnomen. Zijn troepen, tegen de macht van den Prins van Oranje niet bestand, werden wederom overvleugeld en het Scheldeleger, reeds vluchtend, zou hetzelfde lot hebben ondergaan als dat van de Maas, toen juist op het met bedachtzaamheid uitgekozen oogenblik, dat de aanval op de slecht te verdedigen stad Leuven zou verbonden worden met de vervolging van den aan alle zijden wijkenden vijand, lord William Russell, 's Prinsen voormaligen adjudant bij Waterloo, namens den engelschen gezant te Brussel, lord Robert Adair, nog half tegen den zin van Leopold, een wapenstilstand kwam aanbieden onder mededeeling, dat de fransche maarschalk Gérard met een leger van 40000 man de belgische grenzen had overschreden en reeds tot Wavre genaderd was. Inderdaad was na Daine's nederlaag de op de grenzen wachtende fransche veldheer door Belliard, die terecht aan de kracht der belgische wapenen twijfeldeGa naar voetnoot2), zonder nader bericht van de belgische regeering af te wachten, die trouwens reeds van hare zijde den maarschalk had uitgenoodigd om de grenzen te overschrijden, dringend verzocht om op te rukken. Gérard had niet geaarzeld maar was onmiddellijk den gden uit Maubeuge, Givet en Rijssel voortgerukt. De haagsche regeering had te Parijs laten verzekeren, dat haar leger op het bericht van het binnendringen der fransche troepen in België onmiddellijk binnen de eigen grenzen zou terugkeeren. Maar zoo dadelijk geschiedde dit niet, want de tocht van Gérard ging langzaam voort, daar hij alleen met zijn geheele macht tegenover het zegevierende hollandsche leger wilde komen te staan en geen ‘petits paquets’ aan een nederlaag wilde blootstellen. Zoo kwam het, dat hij niet sneller in Brabant voortkwam, zoodat het bericht zijner nadering eerst laat tot bij Leuven doordrong. De Prins van Oranje, voor het geval der nadering van de Franschen met instructiën voorzien, eischte vóór den verlangden wapenstilstand nog de overgave van Leuven, dat van de andere zijde door Saksen-Weimar van Brussel was afgesneden; de belgische bevelhebbers, wel wetend, dat Brussel volkomen ongedekt was, nu Gérard zoo bedachtzaam was opgerukt, stemden dadelijk toe en het hollandsche leger bezette Leuven. Daarmede was het strategische doel van den ‘Tiendaagschen’ veldtocht bereikt: de beide vijandelijke legers waren uiteengedreven en Brussel, waar reeds de uiterste verwarring en de grootste ontmoediging heerschte, lag zoogoed als open voor den over- | |
[pagina 314]
| |
winnaar, wiens troepen thans ook den strijd met het aanrukkende, hoewel overmachtige fransche leger niet geschroomd zouden hebben. De Prins wist echter den strijdlust der zijnen te bedwingen en beraamde met GérardGa naar voetnoot1), die met zijn eigen leger, dat brandde van verlangen om Quatre-Bras te wreken, niet minder moeite had en hem weldra zelf te Leuven bezocht, de maatregelen voor den terugtocht naar de hollandsche grenzen, waar het leger, zorgvuldig door de Franschen bewaakt, die de weder bemoedigde Belgen onderweg met moeite in toom hielden, den 20sten terugkeerde. De gansche veldtocht had het hollandsche leger 700 man gekost. De voorgenomen aanval op Antwerpen door het garnizoen der citadel was verhinderd door generaal Belliard, die, daarheen gesneld, de stad onder bescherming der conferentie stelde en Chassé door bedreiging met een onmiddellijke oorlogsverklaring van Frankrijk tot den nieuwen wapenstilstand overhaalde, zoodat aan deze zijde niet gestreden werd. Het succes van den ‘Tiendaagschen Veldtocht’Ga naar voetnoot2) had een belangrijken invloed op de gezindheid in Zuid en Noord en de fransche inmenging had vooral tsaar Nicolaas ten zeerste verbitterd, zoodat hij weder met oorlog dreigde. De Belgen, hoewel wegens de fransche bescherming weldra weder in overmoedige stemming, werden door de vertoogen der conferentie en de wijze matiging van hunnen vorst tot het inzicht gebracht, dat zij hunne hooge eischen niet zouden kunnen handhaven; de Nederlanders van het Noorden, ofschoon door de gemakkelijk behaalde zegepraal versterkt in hun nationaal gevoel tegenover de gehate ‘muiters’ en trotsch op hun leger, dat de schande der Septemberdagen van 1830 schitterend had gewroken, zagen in, dat een oorlog tegen Frankrijk en Engeland groote gevaren zou opleveren, en hoopten thans de conferentie door hunne matiging na de zege voor zich te hebben gewonnen. En werkelijk, de conferentie meende nu, tegenover de stemming in Engeland, die door den franschen inval in België opgeschrikt was, tegenover de oostelijke mogendheden, tegenover den gebleken wensch ook van koning Willem om europeesche verwikkelingen te vermijden en de evenzeer gebleken militaire onmacht der Belgen, iets te moeten doen om aan billijke verlangens te gemoet te komen. De Franschen trokken aanstonds de helft van Gérard's leger uit België terug en verlieten nog vóór het einde der maand het belgische grondgebied zoogoed als geheel, ten einde duidelijk te laten zien, dat het hun niet om verovering of militaire bezetting te doen was geweest zooals men in Engeland gevreesd had. De conferentie, die den 6den Aug. de fransche tusschenkomst had goedgekeurd en ook het aanbod van een reeds te Dover verzameld engelsch eskader om zoo noodig de hollandsche kust te blokkeeren had aangenomen, legde thans beiden partijen een nieuwen wapenstilstand van zes weken op ten einde de onderhandelingen over de scheidingsvoorwaarden te kunnen beëindigen vóór den 10den October, welke termijn later nog met veertien dagen verlengd werd. De onderhandelaars te Londen begaven zich, van België uit door Van de Weyer en Von Stockmar geholpen, terwijl Van Zuylen en Falck er nog steeds het Noorden vertegenwoordigden, thans wederom aan den zoo bezwaarlijk gebleken arbeid om de beide deelen van het voormalige koninkrijk op voor beide aannemelijke voorwaarden van elkander te scheiden. De grootste bezwaren kwamen aanvankelijk van de zijde van Frankrijk, waar de vredelievende Casimir Périer alle moeite had om de steeds op voordeel voor Frankrijk bedachte oorlogspartij in toom | |
[pagina 315]
| |
te houden en tevens de sympathie voor België te temperenGa naar voetnoot1). Talleyrand kwam weder met zijn nooit geheel opgegeven verdeelingsplan op het tapijtGa naar voetnoot2). Frankrijk aarzelde zelfs een oogenblik om al zijn troepen uit België terug te trekken zoolang het niet zeker was van de slechting der vestingen aan zijn grens. Het resultaat van die overleggingen zoowel onderling als met de beide partijen, was het protocol van den 14den October, waarbij in 24 artikelen werd aangegeven wat in billijkheid verlangd kon worden - ‘les seules règles d'équité’ worden in het stuk als grond van het verdrag vermeld - bij de gebleken onmogelijkheid om de eischen en rechten van beide zijden met elkander overeen te brengen. De mogendheden, zich beroepend op de noodzakelijkheid om een europeeschen oorlog te vermijden, verklaarden Nederland tot goedkeuring te zullen dwingen, al weigerde het aanvankelijk, en eveneens België tot aanneming dezer ‘décisions finales et irrévocables’ der vijf mogeńdheden te zullen noodzaken. Het verdrag verdeelde Luxemburg in een belgisch en een groothertogelijk deel; eveneens Limburg in een belgisch en een nederlandsch, het laatste met inbegrip van Maastricht; de Koning der Nederlanden zou met den Duitschen Bond een overeenkomst moeten treffen aangaande de beide hem toegekende gedeelten; België zou een door de mogendheden gewaarborgde onzijdigheid genieten; de gemeenschappelijke rivieren en kanalen zouden vrij blijven voor beider ingezetenen, met inachtneming der bepalingen van 8 Nov. 1785 over de vlaamsche wateren en van het Congres van Weenen over de riviervaart, benevens van een nadere overeenkomst over het loodswezen op de Schelde en de tollen op de kanalen tusschen Rijn en Schelde; België zou jaarlijks, van 1 Jan. 1832 af, op grond van door de nederlandsche diplomaten verstrekte cijfers, 8400000 gulden hebben te betalen als bijdrage in de rente van de totnogtoe gezamenlijke staatsschuld; Nederland zou 5% rente krijgen van zijn betalingen ten behoeve van die schuld voor gezamenlijke rekening sedert 1 November 1830; Antwerpen zou alleen handelshaven blijven; met opheffing der ‘droits d'aubaine’ zouden alle tijdens de omwenteling geschapen belemmeringen van eigendomsrecht vervallen; alle openbare werken zouden eigendom zijn van het land, waarin zij lagen, De wederzijdsche krijgsgevangenen waren reeds in September uitgewisseld. Groot was de ergernis en de teleurstelling, ditmaal in beide landen. De belgische regeering, tegenover die teleurstelling tot hare verontschuldiging verklarend, dat men haar deze bepalingen had ‘opgelegd’, stelde ze reeds 20 October aan hare beide Kamers voor. Een hevige discussie volgde, door de pers nog aangezet in menig fel artikel tegen Van de Weyer en tegen de ‘onbillijkheid’ om Luxemburg en Limburg buiten den wil der bewoners, die voor verreweg het grootste deel zich voor België verklaard hadden, te verdeelen en een aanzienlijk stuk ‘belgisch’ grondgebied aan den voormaligen Koning over te laten, tegen de zware geldelijke lasten voor België. Op den 1sten November werden de 24 artikelen echter, met een geringe meerderheid in de Kamer der Afgevaardigden, met een groote in den Senaat als ‘inévitables’ aangenomen en reeds half November onderteekend door Van de Weyer namens België en door de vijf groote mogendheden, die zich bereid hadden verklaard desnoods het eindverdrag met één der beide partijen te sluiten. Frankrijk verkreeg in December de belofte der slechting van de vestingen Bergen, Ath, Meenen, Philippeville en Marienbourg - een schikking, die het fransche volk slechts weinig bevredigde, daar de laatste twee vestingen in 1815 door Frankrijk waren afgestaan en | |
[pagina 316]
| |
men thans zeer op teruggave had gehoopt, terwijl Charleroi en Doornik, tegen de door koning Leopold gedane beloften in, vestingen zouden blijvenGa naar voetnoot1). De ontevredenheid van Frankrijk's volk en regeering, reeds door den roemloozen terugtocht van Gérard uit België, toen niet eens de leeuw van Waterloo vernield was, in bedenkelijke mate gewekt en thans ook zeer toegenomen door het niet ten volle nakomen der beloften bij het inroepen der fransche hulp, dreigde weder tot een botsing tusschen Frankrijk en de overige mogendheden aanleiding te zullen geven. Engeland, dat van een slechting van alle grensvestingen - zooals Frankrijk eigenlijk begeerde - niet weten wilde, omdat het engelsche volk daarin een poging zou zien om Frankrijk aan zijn noordelijke grenzen de vrije hand te geven, stond daarbij ook aan de zijde der andere mogendheden en Talleyrand had al zijn diplomatieke kunst noodig om den vrede tusschen de beide bondgenooten te bewaren; zelfs aan hereeniging van België met het Noorden werd toen te Parijs gedachtGa naar voetnoot2). De haagsche regeering daarentegen protesteerde ten sterkste tegen de schending harer rechten in de 24 artikelen. Zij wees er bij nota en memorie van 14 December in den breede op, dat het niet aanging de luxemburgsche kwestie, die alleen het Huis van Nassau en den Duitschen Bond betrof, met de belgische te vermengen; dat de eisch van vrije vaart op de nederlandsche rivieren onredelijk was; dat de verdeeling der schulden in het nadeel van het Noorden was uitgevallen; eindelijk, dat de mogendheden volgens de eerste beginselen van volkenrecht geen recht hadden om eigenmachtig te beslissen in de zaak der scheiding, die den inwendigen toestand van het in 1815 gestichte koninkrijk betrof. Er was zelfs kwestie van een nieuwen veldtocht aan de Maas, waarvoor de Prins van Oranje tegen 25 October de plannen reeds had vastgesteldGa naar voetnoot3) in verband met de in België heerschende ontevredenheid en de voortdurende werkzaamheid der orangistische elementen in Vlaanderen en Brabant. Maar Pruisen, steeds erop uit om den vrede te bewaren en niet gezind om gehoor te geven aan den aandrang van tsaar Nicolaas of aan het beroep van koning Willem op de verdragen en de banden van bloedverwantschap, hield dergelijke neigingen door ernstige waarschuwingen in toom. De nederlandsche gezanten ter conferentie zagen het nuttelooze van het protest in en met name Falck, die reeds in December 1830 ernstige bezwaren had geopperdGa naar voetnoot4) tegen de scherp afwijzende houding der regeering en met moeite bewogen was om zijn taak te Londen voort te zetten, wees met nadruk op ‘het wenschelijke eener afdoening’Ga naar voetnoot5), op de voor het Noorden bedenkelijke gevolgen eener weigering; hij ried ernstig aan zich ‘tijdig en met goede gratie naar de omstandigheden te schikken’Ga naar voetnoot6), zonder langer te rekenen op ‘le chapitre des accidens’, dat steeds de hoop der regeering van koning Willem I uitmaakte. Deze toch meende - en niet zonder reden - dat èn de inwendige toestand van Frankrijk en Engeland èn de verhouding dier beide mogendheden tot de drie andere te eeniger tijd, misschien reeds spoedig, aanleiding zou geven tot groote veranderingen in Europa's staatkundige toestanden en zoo ten gunste van Nederland zou kunnen werken. In België zelf was nog altijd een vrij sterke orangistische partij, vooral in de industrieele- en handelskringen, werkzaam. Falck's advies vond hier en daar steun in den lande maar de | |
[pagina 317]
| |
thans ‘opgewekte algemeene volksgeest’Ga naar voetnoot1) was er niet voor om toe te geven, al moest men bij de dreigende houding van Engeland en Frankrijk voorbereid zijn op oorlog als gevolg eener weigering. Ook de Tweede Kamer, ofschoon ernstige bezwaren ontwikkelend tegen het financieele beheer der regeering, die opnieuw 148 millioen aanvroeg voor de buitengewone omstandigheden, steunde met aanzienlijke meerderheid 's Konings staatkunde van ‘volharding’. Geheel onmogelijk scheen een schikking nog niet. Den 4den Januari 1832 antwoordde de conferentie met een verdediging van hare handelwijze, waarop de nederlandsche regeering, die de oostelijke mogendheden had bezworen toch in naam van ‘moraal en Christendom’ de ‘orde en beschaving’ te verdedigenGa naar voetnoot2), in een voorstel van den 30sten het wederantwoord gaf. Dit voorstel gaf wel blijk van toenadering maar scheidde toch weder uitdrukkelijk de luxemburgsche kwestie van de belgische en pleitte aangaande den rivierhandel voor toepassing der bepalingen van het Weener Congres omtrent den Rijn thans ook op Schelde en Maas. Maar de conferentie nam het voorstel niet eens in overweging, daar Frankrijk en Engeland het zeker achtten, dat ook de drie andere mogendheden, van wie Pruisen en Oostenrijk reeds hun best deden om koning Willem tot toegeven te bewegen, de 24 artikelen zouden ratificeeren gelijk zijzelf reeds (31 Januari) deden. Wat Rusland betrof, was dit echter zeer twijfelachtig, daar tsaar Nicolaas, thans weder meester in Polen, voor het goede recht van koning Willem veel gevoelde en hem aanmoedigde in zijn verzet. Maar Pruisen haalde ten slotte ook Rusland tot medewerking over. Een door graaf Orloff den 22sten Februari in Den Haag namens Rusland gedane belofte tot ‘latere’ wijziging der 24 artikelen, mits de Koning ze in beginsel nu dadelijk onderteekende, leidde niet tot het gewenschte resultaat, aangezien koning Willem, door Nicolaas' persoonlijke uitingen gesterkt, niet aan den ernst dezer voorstellen wilde geloovenGa naar voetnoot3). De nederlandsche regeering trachtte toegeven van Rusland aan den aandrang der andere mogendheden te voorkomen door de verklaring, dat zij tot schikking bereid was maar niet op een wijze, die de onafhankelijkheid des lands aantastte - hetgeen het geval zou zijn, wanneer zij toegaf aan de gebiedende eischen der mogendheden in zaken, die dezen niet aangingenGa naar voetnoot4). Maar het mocht niet helpen. Op den 4den Mei werd, nadat Oostenrijk en Pruisen 18 April hadden toegestemd, ook de ratificatie van Rusland ter conferentie ingeleverd, hoewel de eersten slechts onder voorbehoud der rechten van den Duitschen Bond op medezeggenschap in de zaak der verdeeling van Luxemburg en het laatste aarzelend en met uitdrukkelijk voorbehoud van een definitief tractaat, ‘de gré à gré’ te sluiten tusschen Nederland en België over de riviervaart, de gemeenschappelijke kanalen en de schuld. Door dit voorbehoud werd de uitvoering der 24 artikelen voor onbepaalden tijd verschoven, hetgeen in België aanvankelijk wederom hevige ergernis veroorzaakte tegenover den belgischen gezant te Londen Van de Weyer, die het had aangenomen onder de uitdrukkelijke verklaring, dat België zich ‘en tout cas’ beriep op de overeenkomst (nl. de 24 artikelen) tusschen dit land en de mogendheden, zonder meer. De belgische gezant werd nu door zijn regeering, die in de eerste plaats op de 24 artikelen gelet wilde hebben, teruggeroepen gelijk in Juni de tot toenadering gezinde Falck als nederlandsch gezant te Londen zijn ontslag namGa naar voetnoot5) en met verlof naar een | |
[pagina 318]
| |
badplaats vertrok, zoodat de voor volharding gezinde Van Zuylen voorloopig alleen te Londen achterbleef. De stemming in Nederland bleef geruimen tijd de regeering krachtig steunenGa naar voetnoot1), te meer toen men hoorde, hoe haar voorstel tot schikking te Londen ontvangen was; het steeds door de regeering ingelichte Journal de la Haye, waaraan ook de thans te Leiden aangestelde vroeger gentsche hoogleeraar Thorbecke in den geest der regeering medewerkte, gaf zich veel moeite om die stemming te onderhouden en de regeering tegenover de conferentie te verdedigen. Het overbrengen van Van Speyk's overblijfselen naar de Nieuwe Kerkte Amsterdam, de plechtige uitreiking van metalen kruisen, ter herinnering aan den Tiendaagschen veldtocht uit de veroverde kanonnen vervaardigd, vuurde den vaderlandlievenden geest niet weinig aan. De regeering toonde zich evenwel bij voortduring bereid tot een schikking, waarbij hare eer en zelfstandigheid geen gevaar liepen, en het scheen, dat ook de conferentie niet ongeneigd was om de ‘mesures coëcitives’ tegenover Nederland, waarvan reeds gesproken werd, ongebruikt te laten en liever ook van hare zijde op schikking aan te sturen; koning Leopold zelf verklaarde zich geneigd om ‘l'amourpropre’ der noordelijken door eenigen vorm van schikking te ontzien en een juist weder dreigende ministercrisis in Engeland maakte het engelsche ministerie gezind om in die richting mede te werken. De conferentie besloot dan ook (4 Mei) met handhaving van de scheiding, onafhankelijkheid, onzijdigheid en het grondbezit van BelgiëGa naar voetnoot2) een ‘transactie’ betreffende de uitvoering der 24 artikelen te beproeven. De nederlandsche gezant te Londen, hoewel steeds aandringend op vasthouden aan de eenmaal aangenomen ‘bases’ van Januari 1831, stemde nu toe in een te sluiten tractaat, waarin ‘sous les auspices’ der mogendheden de 24 artikelen gewijzigd zouden worden opgenomen; hij gaf in een zestal punten ten dezen de verlangens der nederlandsche regeering te kennenGa naar voetnoot3). Maar de engelsche ministers zaten weldra weder vast in den zadel, de dood van den vredelievenden Périer aan de cholera gaf aan de oorlogspartij in Frankrijk nieuwe kansen en de nieuwe belgische gezant te Londen Goblet, die den teruggeroepen Van de Weyer verving en telkens op de handhaving der 24 artikelen aandrong, overlegde voortdurend met Palmerston en zijn eigen regeering over middelen om België zoogoed mogelijk uit den diplomatieken strijd te voorschijn te doen komen. Voorstellen en tegenvoorstellen volgden' in Juni van beide kanten en de diplomaten ter conferentie putten zich uit in vondsten om de Belgen, die scherp op de 24 artikelen stonden, en de Nederlanders, die ze niet ongewijzigd wilden aannemen, beiden tevreden te stellen. Dit mocht niet gelukken en terwijl het huwelijk van koning Leopold met Louise Henriette, dochter van Louis Philippe, in Augustus 1832 Frankrijk nog nader aan de belgische zaak verbond, terwijl de engelsche regeering haar oude sympathieën voor koning Leopold geen oogenblik verloochende en in Juli den nederlandschen gezant dreigend op de mogelijkheid van dwangmaatregelen wees, kwam men geen stap verder. België trok zich dat niet al te zeer aan, want het had groot voordeel bij het voortduren van het statusquo, waarbij Limburg en Luxemburg bijna geheel in zijn bezit bleven, terwijl koning Willem tegenover de bedreigingen der mogendheden zware militaire uitgaven moest doen. Bovendien was het belgische leger door fransche en poolsche officieren gereorganiseerd, bedroeg thans meer dan 100000 man en achtte zich in staat om het desnoods op een nieuwen oorlog met Nederland te doen aankomen. | |
[pagina 319]
| |
Eindelijk scheen men een grond van schikking te hebben ontdekt. Palmerston, Goblet en de weder naar Londen gekomen Van de Weyer stelde in overleg met Von Stockmar, nog steeds koning Leopold's vertrouwden agent, in Augustus het zoogenaamde ‘thème Palmerston’ op, dat na de aftreding van den op de onveranderde aanneming der 24 artikelen aandringenden belgischen minister van buitenlandsche zaken, aangezien het die artikelen feitelijk volkomen onaangeroerd liet, door België werd aanvaard en den 6den September aan Van Zuylen werd aangeboden, niet namens de conferentie maar ondershands. Van Zuylen antwoordde den 20sten met een nieuwe breede memorie, waarin hij alle concessiën afwees en de conferentie nog eens opmerkzaam maakte op de laatste nederlandsche voorstellen, die konden verbeterd maar niet in hun wezen gewijzigd worden; hij verklaarde tevens, dat zijn regeering bereid was om de gevolgen van hare handelwijze te dragen en vast besloten om geen oogenblik de belangen van het nederlandsche volk op te offeren aan het schrikbeeld eener europeesche verwikkeling of aan bedreigingen van welke zijde ook. Deze verklaring had op de conferentie, thans, bij tijdelijke afwezigheid van Talleyrand, geheel door Palmerston en Van de Weyer beheerscht, echter weinig invloed; de nederlandsche gezant werd den 26sten formeel ondervraagd op een aantal hem voorgelegde punten, maar hij bleef, in gevolge zijn instructie, weigeren om de 24 artikelen ongewijzigd te teekenen. Er was weder sprake van hernieuwing der vijandelijkheden op de belgische grens: de Prins van Oranje hield half September zijn leger gereed voor een nieuwen inval in België en drong erop aan de grensverdediging niet in gevaar te brengen door te lang wachten. Ook zelfs wanneer Frankrijk en Engeland tot militaire maatregelen overgingen, meende hij door snel vooruitrukken tot Lier en Mechelen een fransch leger met succes te kunnen weerstaan, zelfs Antwerpen gemakkelijk te kunnen bemachtigen, desnoods na een licht bombardementGa naar voetnoot1). Nieuwe bedreiging met dwangmaatregelen kon koning Willem niet overhalen, evenmin het thans in de conferentie gebrachte ‘thème Palmerston’ en op aandrang van den belgischen gezant, die verklaarde slechts tot 20 October met koning Willem te kunnen onderhandelen, werd in het protocol van 1 October een krachtiger toon tegen Nederland aangeslagen. De reeds herhaaldelijk ter sprake gekomen ‘mesures coërcitives’ werden daarbij in uitzicht gesteld. Maar welke? Terwijl Frankrijk en Engeland zich voor militaire dwangmaatregelen verklaarden, met name tegen de verdere bezetting der antwerpsche citadel door het garnizoen van Chassé, en reeds met België dienaangaande overlegden, wilden de andere mogendheden daarvan niet hooren: zij wenschten alleen financieele dwangmiddelen, bij voorbeeld door trapsgewijze vermindering van België's aandeel in de rente der staatsschuld, naarmate de weigering van koning Willem langer voortduurde. Men kon het niet eens worden en de russische gezanten verlieten nu de conferentie, waarmede deze hare werkzaamheden feitelijk gestuit zag. Thans echter gingen Engeland en Frankrijk onder leiding van Palmerston en den weder te Londen teruggekeerden Talleyrand hunnen gang. De engelsche regeering aarzelde nog om op de voorslagen van Frankrijk en de Belgen in te gaan, daar zij niet gaarne opnieuw een fransch leger in België zag en zich liever tot een fransch-engelsche vlootdemonstratie op de hollandsche kust wilde bepalen. Maar zij gaf eindelijk toe en sloot den 22sten October met de fransche een verdrag, waarbij bepaald werd koning | |
[pagina 320]
| |
Willem nog tot 2 November tijd te geven om de citadel van Antwerpen, het eenige nog door nederlandsche troepen op het voor België bestemde grondgebied bezette punt, te ontruimen; embargo op alle nederlandsche vaartuigen, in engelsche en fransche havens, blokkade der nederlandsche havens en beleg van de antwerpsche citadel door een op verzoek van koning Leopold in België wederom toe te laten fransch leger zou ingeval van weigering volgen. Wel protesteerden de drie oostelijke mogendheden tegen deze dwangmaatregelen en weigerde Pruisen uitdrukkelijk het aanbod der beide westelijke staten om Venloo en desnoods oostelijk België met de door de Belgen beheerde deelen van Luxemburg en Limburg aan pruisische troepen in te ruimenGa naar voetnoot1), maar verder ging hun verzet niet evenmin als de Tories in Engeland het verder konden brengen dan tot felle dagbladartikelen, spotverzen en meetings tegen de regeerende Whigs en het voorgenomen embargo. Nog trachtte Van Zuylen de uitvoering der bedreigingen te voorkomen door het aannemen van een pruisisch schikkingsvoorstel, waarbij Rusland en Oostenrijk zich aangesloten hadden, maar de beide westelijke mogendheden zetten de zaak door en half November werd het embargo uitgevoerd en de fransche veldtocht aangevangen. Gérard rukte met 60000 man op, vergezeld door de hertogen van Orleans en Nemours, die ook zijn eersten belgischen marsch hadden medegemaakt, en verscheen 19 November voor de citadel, waar Chassé met 5000 man nog steeds Antwerpen's veiligheid bedreigde. De nederlandsche regeering was, in afwijking van het gevoelen van den Prins van Oranje, die de nuttelooze opoffering van zooveel soldaten afkeurde, de citadel had willen ontruimen en haar vervolgens in de lucht laten springenGa naar voetnoot2), vast besloten om de vesting te verdedigen. Chassé leidde met talent de verdediging, geholpen door zijn bekwamen bevelhebber der artillerie, majoor Seelig. Die verdediging, ‘une belle page dans l'histoire militaire de notre patrie’, zooals de Prins haar terecht genoemd heeftGa naar voetnoot3), kon echter de overgave ten slotte niet verhinderen. Toen de fransche kanonnen de vesting zoogoed als platgeschoten hadden, toen het water ging ontbreken en het hoofdbastion verlaten moest worden, gaf Chassé den 23sten December de vesting over. Terwijl de schout-bij-nacht Koopman de twaalf onder zijn bevel staande kanonneerbooten liet zinken of verbranden, werd de bezetting der citadel krijgsgevangen naar Frankrijk gevoerd, daar de Koning de overgave ook der Scheldeforten Lilloo en Liefkenshoek, van fransche zijde als voorwaarde voor vrijlating van Chassé en de zijnen gesteld, niet toestond. De Belgen vonden in die weigering reden om van hun kant Limburg en Luxemburg voorloopig in bezit te houden. Het fransche leger keerde naar Frankrijk terug. Zoo was dan het gevaar van een franschen aanval op de oude grenzen van Nederland voorloopig afgewend en moest ook de Prins van Oranje zijn plannen voor een inval in België voorloopig op zijde zetten. De verhouding van het statusquo had aan de zuidergrens een aanvang genomen, al zou het noodig blijken vooralsnog op alle gebeurlijkheden voorbereid te blijven en het op voet van oorlog gebleven leger in Brabant gekampeerd te houden, gelijk ook Dibbets te Maastricht op de bewegingen der Belgen in zijn omgeving voortdurend een wakend oog hield. Het embargo op de nederlandsche schepen bracht intusschen spoedig zware nadeelen toe aan den nederlandschen handel. Al had de bevolking van het Noorden gedurende het beleg der citadel duidelijke bewijzen van offervaardigheid gegeven, al was de wet | |
[pagina 321]
| |
tot oproeping van den landstorm tot verdediging des lands tegen den toenmaals verwachten aanval van Gérard met zoogoed als algemeene stemmen in de Tweede Kamer aangenomen, al werden de in deze omstandigheden noodige buitengewone uitgaven voor de landsverdediging met geestdrift toegestaan, al klonk de ‘citadelpoëzie’ van Tollens en de zijnen oorlogzuchtig genoeg, langzamerhand begon men in te zien, dat men ten slotte wel zou moeten toegeven. Van de oostelijke mogendheden, op wier hulp regeering en volk tegenover Frankrijk en Engeland van den aanvang af gerekend hadden, bleek nog steeds niets te wachten, hoezeer ook tsaar Nicolaas toornde tegen zijn eigen gezanten ter conferentie en Metternich vuur en vlam blies tegen de liberale regeeringen van het Westen: zoolang Pruisen volhardde bij zijn terughouding, was van een ernstiger optreden der oostelijke mogendheden geen sprake en dit rijk toonde niet de geringste neiging om zijn terughouding te laten varen. Een door Frankrijk en Engeland aangeboden samenkomst op grond der 24 artikelen werd (2 Januari 1833) afgeslagen, al beloofden deze het aan Nederland toe te wijzen deel van Limburg benevens de voor den Duitschen Bond bestemde helft van Luxemburg dadelijk door de Belgen te doen ontruimen en het embargo op te heffen, mits van koning Willems zijde Lilloo en Liefkenshoek werden ontruimd, de Schelde vrij verklaard werd en ook de vaart op de Maas werd heropend, voorloopig volgens de op den Rijn geldende bepalingen. Voorstellen en tegenvoorstellen volgden elkander opGa naar voetnoot1) maar men kwam geen stap verder; memorandums en nota's werden gewisseld, brochures verschenen over de doornige Scheldekwestie, die thans meer en meer de aandacht trok, daar de voortdurende blokkade der rivier Antwerpen's handel opnieuw dreigde te doen ondergaan. Maar verder was men ook in Maart nog niet gekomen en het embargo duurde nog steeds voort. Nog altijd hoopte de Koning op herstel van zijn feitelijk uiteengevallen koninkrijk, waarop het door de regeering gesteunde Journal de la Haye als een gebiedende noodzakelijkheid voor de rust van Europa wees en ook orangistische organen in België zelf telkens weder aandrongen. Maar in de Tweede Kamer verhieven zich steeds luider stemmen tegen al te hardnekkig volhouden en de handel van Amsterdam en Rotterdam klaagde luide over de geleden verliezen; tegenover Van Marle's in den geest der regeering geschreven ‘Essai sur le rétablissement du royaume des Pays-Bas’Ga naar voetnoot2) en andere brochures in denzelfden zin, stelde Donker Curtius zijn ‘Gemeenzame brieven’, die de scheiding als noodzakelijk en goed voorstelden, welke bewering o.a. door het Handelsblad met kracht gesteund werd. Het bleek, dat de gevoelens hier te lande meer en meer verdeeld waren. De vervanging te Londen van den geheel met 's Konings wenschen instemmenden Van Zuylen door den inschikkelijken Salomon DedelGa naar voetnoot3), schoonzoon van Schimmelpenninck, in Maart scheen de kansen op eene schikking te verbeteren en werkelijk deed Dedel nog in dezelfde maand het voorstel tot hervatting der conferentie en opheffing van het embargo. Nieuwe, welwillender nota's volgden van weerszijden en leidden eindelijk den 21sten Mei 1833 tot de londensche conventie, waarbij het embargo, dat, naar wij zagen, ook in Engeland allesbehalve algemeene instemming had gevonden, werd opgeheven, de krijgsgevangenen van de citadel werden vrijgelaten en een wapenstilstand werd gesloten tot op het definitieve tractaat, dat men onder medewerking van de drie oostelijke mogendheden | |
[pagina 322]
| |
zou sluiten, ook voor Limburg en Luxemburg, en waarbij het statusquo gehandhaafd zou worden; de vrije vaart op de Schelde en die op de Maas werden volgens de bepalingen omtrent den Rijn aan de Belgen toegestaan. Ofschoon men zich hier te lande niet ontveinsde, dat het statusquo in Limburg en Luxemburg voor België voordeelig was, terwijl ook de belgische staatslieden, die met Von Stockmar voor deze voorloopige overeenkomst gewerkt hadden, zeer goed inzagen, dat het in het belang van België zou zijn het definitieve tractaat zoo lang mogelijk uit te stellenGa naar voetnoot1), was de tevredenheid hier aanvankelijk vrij algemeen. Maar dat de eindbeslissing nog jarenlang op zich zou laten wachten, was geen oogenblik twijfelachtig. De vraag was, of men al dien tijd gewapend zou moeten blijven en de hooge kosten van een groot mobiel leger zou moeten dragen; de in proza en poëzie zich uitende feestvreugde bij de terugkomst (Juni 1633) der verdedigers van de citadel kon den ernst dezer vraag niet over het hoofd doen zien. De groote moeilijkheid om tot een eindbeslissing te geraken, scheen vooral in de kwestie van Luxemburg te liggen, want koning Willem kon die kwestie zeker niet oplossen zonder toestemming zijner nassausche agnaten, die onder omstandigheden recht op Luxemburg hadden en zonder medewerking van den moeilijk in beweging te brengen Duitschen Bond. Maar behalve den weldra blijkenden onwil der Belgen om in de voorgestelde eindschikking te berusten was ook de nog altijd bestaande en telkens weder door orangistische bewegingen in België aangemoedigde hoop des Konings en van den Prins van Oranje, dat men toch eenmaal nog het rijk in zijn ouden toestand hersteld zou zien, een beletsel om tot de definitieve beëindiging op grond der 24 artikelen te geraken. De nieuwe conferentie te Londen hield den 15den Juli hare eerste zitting maar hare werkzaamheden werden 13 Augustus reeds belemmerd door Palmerston's plotselingen eisch, dat de nederlandsche regeering eerst de toestemming van den Duitschen Bond en de agnaten voor de verdeeling van Luxemburg zou moeten vragen, alvorens men verder zou gaan. De conferentie werd nu geschorst, totdat omtrent Luxemburg zekerheid zou verkregen zijn. Zoo was voorloopig het voor België voordeelige statusquo voor onbepaalden tijd bestendigd en bij een scherpe nota van 28 September wees de belgische regeering alle verantwoordelijkheid voor het aldus ontstane uitstel der eindbeslissing af, de schuld daarvan werpend op de onverzettelijkheid van koning Willem. België kon zich thans verheugen in zijn erkenning door alle mogendheden behalve Rusland, bleef in het rustig bezit van Limburg en Luxemburg, betaalde voorloopig niets in de oude staatsschuld en zette zich onder leiding van den voortreffelijken heerscher, dien het zich gegeven had, aan de ontwikkeling van handel en nijverheid, voortbouwend op de grondslagen in de vijftien jaren der vereeniging door koning Willem gelegd. Deze overlegde ernstig, wat hem te doen stond. Verstolk van Zoelen, minister van buitenlandsche zaken, die de nieuwe conferentie te Londen had bijgewoond, meende, dat de tijd van toegeven gekomen wasGa naar voetnoot2); ook Groen van Prinsterer, de kabinetssecretaris, was van dit gevoelen en kwam ten ernstigste op tegen het stelsel van ‘lijdelijke volharding’ bij een zoogoed als verloren spelGa naar voetnoot3). Hetzelfde gevoelen dreef reeds lang boven bij anderen o.a. bij Falck, die zich thans geheel uit de zaken teruggetrokken had en zich op zijn landhuis Ter Noot bij Den Haag had gevestigd, maar het antwoord van de Staten-Generaal op 's Konings troonrede van 21 October, waarin uitvoerig over den toestand gesproken werd, terwijl de bijgevoegde stukken | |
[pagina 323]
| |
de zaak moesten duidelijk maken, was veel minder positief; het sterkte echter nog wel degelijk den Koning in zijn neiging om vol te houden, door het vertrouwen uit te spreken op ‘het wijs beleid der regeering, waaraan zich het volk bij voortduring getrouwelijk aansluit’Ga naar voetnoot1). Zoo ging de Koning nog niet over tot de onderteekening der 24 artikelen maar, vertrouwend op den steun zijns volks, hem zoo gereedelijk toegezegd, trad hij niet dan langzaam voort op den door hem afgebakenden weg. De militaire overeenkomst van Zonhoven regelde de verhoudingen van den wapenstilstand en op aandrang van Oostenrijk, dat den jongen vorst Von Schwartzenberg naar Den Haag zond, vroeg de Koning werkelijk toestemming tot verdeeling van Luxemburg van de agnaten en van den Bond, op 3 Nov. 1833Ga naar voetnoot2). Maar beiden weigerden, in weerwil van de dringende aanbeveling van Pruisen en Oostenrijk om met den afstand van een deel van Luxemburg genoegen te nemen; wanneer aan den Duitschen Bond geen vergoeding in grondgebied werd geboden. Die vergoeding zou in Limburg gezocht moeten worden maar koning Willem wenschte het deel van Limburg, dat België zou overleveren, voortaan als nederlandsche provincie aan te merken en in geen geval de drie belangrijke Maasvestingen, bezit der oude Republiek, op eenigerlei wijze aan Nederland te laten onttrekken. Zoo bleef de zaak onbeslist en daar Palmerston namens de conferentie herhaaldelijk verklaarde, dat men de toestemming van agnaten en Bond eischte, alvorens verder te gaan, bleef de zaak in het voorjaar van 1834 voorloopig rusten. Intusschen schenen de toestanden op staatkundig gebied in Europa toch inderdaad naar wijziging der bestaande toestanden te leidenGa naar voetnoot3). Niet alleen hielden de republikeinsche en bonapartistische woelingen in vele steden van Frankrijk aan, met name te Parijs en Lyon, terwijl de met medeweten der haagsche regeering begonnen legitimistische schildheffing in de Vendée (Mei 1832) onder leiding van de hertogin van Berry toonde, dat ook van die zijde de Juli-monarchie niet veilig was; niet alleen stonden de Whigs in Engeland steeds in gevaar om door de Tories te worden omvergeworpen, zoodat ieder oogenblik een nieuw ministerie Wellington, voor Nederland gunstig gezind, te wachten scheen; maar het gistte ook in Duitschland aan alle kanten en het opkomende ‘jonge Duitschland’ dreigde de voorvaderlijke instellingen van verschillende duitsche staten met algeheele ontwrichting; Zwitserland werd het middelpunt eener revolutionnaire agitatie, die gansch Europa bedreigde. Een samenkomst der vorsten van Rusland en Oostenrijk, in overleg met Pruisen, te Münchengrätz in Bohemen in September 1833Ga naar voetnoot4) had werkelijk het begin van een nauwe aansluiting dezer drie conservatieve mogendheden kunnen worden, niet slechts tegenover de revolutionnaire bewegingen in het algemeen maar ook tegenover de liberale regeeringen van het Westen. Een viervoudig verbond tusschen Frankrijk en Engeland en de door legitimistische woelingen bedreigde vorsten van Spanje en Portugal (April 1834) was ongetwijfeld ook daartegen gericht. Deze overleggingen en verwachtingen deden bij de Oranjes nieuwe hoop op herstel van het rijk ontkiemen, vooral wanneer de zeer conservatieve tsaar Nicolaas, die herhaaldelijk zijn verontwaardiging over den loop der belgische zaken had te kennen gegeven, zich thans zou laten overhalen tot krachtdadiger steun en wanneer Pruisen zijn voorzichtige houding wilde opgeven: de telkens zich vertoonende beweging onder de belgische Orangisten of een revolutionnaire opstand der gemakkelijk daartoe te verleiden | |
[pagina 324]
| |
lagere bevolking in België zou het sein kunnen geven, ook als de burgerij der vlaamsche steden zich stil hieldGa naar voetnoot1). De beide prinsen Willem en Frederik begaven zich eerst naar Berlijn, daarna de eerste ook naar St.-Petersburg om de verwante vorsten te polsen en de hulp van Nederland bij hunne plannen aan te bieden: zoo hoopten zij de vernietiging van het afgedwongen tractaat van Mei en een voor Nederland gunstiger oplossing der kwestie te verkrijgen. Maar het beoogde doel werd niet bereikt: de houding van Pruisen stelde weder zeer te leur en nog in November 1834Ga naar voetnoot2) bleven de drie oostelijke mogendheden raden tot het volhouden der afwachtende politiek zonder al te veel te rekenen op veranderingen in Engeland of Frankrijk of op aanstaande verwikkelingen in oostelijk of westelijk Europa; ‘attendre et voir venir’ in een ‘position claire, nette, franche, noble et digne’, was het eenige wat er naar hare meening thans te doen viel. Van hernieuwing der feitelijk stilstaande conferentie bleek ook weinig of geen sprake, ook niet toen Wellington in het voorjaar van 1835 weder de regeering in Engeland op zich namGa naar voetnoot3); in April was zijn ministerie weder gevallen zonder een hand voor de belgische kwestie te hebben uitgestoken, ofschoon Van Zuylen opnieuw te Londen was gekomen om het daartoe te bewegen. En van de gehoopte belgische beweging kwam ook niets dan plundering der huizen van eenige brusselsche OrangistenGa naar voetnoot4), juist het tegendeel dus. Ook de zending van Verstolk van Zoelen naar Weenen in het voorjaar van 1834 tot het bijwonen der conferentie van den Duitschen Bond kon aan de zaak niets veranderen, hoe welsprekend hij ook de belangen van zijn vorst voorstond en de kwestie Limburg-Luxemburg uiteenzette, terwijl Dedel te Londen Palmerston trachtte gerust te stellenGa naar voetnoot5). Verstolk bereikte wel de onderteekening door de drie oostelijke mogendheden van de ‘declaratie’ van 8 Mei 1834, waarbij zij zich verbonden om de conferentie te hervatten, ook al bleef de luxemburgsche kwestie onopgelost, en beloofden bij weigering de conventie van 1833 opgezegd te zullen achten en zich mèt Nederland aan verdere behandeling te onttrekken maar Rusland trok zich ten slotte weder terug en zoo gebeurde er nietsGa naar voetnoot6). De terugkeer der tot op dezen tijd in Brabant gelegerde schutters naar hunne haardsteden bewees, dat de regeering hare verwachtingen voorloopig moest opgeven. Ook thans begeerde zij echter hare afwachtende houding te handhaven, aanvankelijk nog onder goedkeuring des volks en der Staten-Generaal, al begonnen bij beide de voorstanders eener schikking talrijker te worden, hoe langer de onzekere toestand duurde. Want de onzekerheid werkte meer en meer onrustbarend ook ten onzent, waar men genoeg begon te krijgen van de steeds stijgende oorlogslasten en men hatelijke opmerkingen begon te hooren over de luxemburgsche kwestie, die thans het groote struikelblok was en eigenlijk alleen het Huis van Nassau aanging. Men gevoelde allengs weinig meer van de vaderlandlievende opgewektheid der vorige jaren en critiseerde soms scherp de houding der regeering. Er werd zelfs opgemerkt, dat vaderlandsche liederen, met name het Wilhelmus, weinig meer werden gezongen en dat de republikeinsche geest hier te lande begon te herleven in verband misschien met de revolutionnaire bewegingen elders, waarvan ook hier | |
[pagina 325]
| |
vertakkingen werden ontdektGa naar voetnoot1). De zegepralen van den legitimistischen pretendent don Carlos in Spanje, de wending van Louis Philippe in conservatieve richting na de moordaanslagen op hem in dit jaar, de samenkomst der vorsten van Pruisen, Rusland en Oostenrijk te Töplitz, de gecombineerde manoeuvres der pruisische en russische legers in Polen gaven weder eenige hoop op het einde der kwestiën. Maar ook het jaar 1835 verliep, zonder dat er eenige verandering kwam, al begon nu Louis Philippe op hervatting der conferentie, en wel te Parijs, aan te dringen, wat Engeland echter niet wilde toestaan. Ook de nieuwe onderhandelingen over de luxemburgsch-limburgsche kwestie, op aandrang van Willem I te Frankfort weder opgevat, schoten vooralsnog weinig op, want de Duitsche Bond begeerde Maastricht als bondvesting en wilde in het aan België af te staan deel van Luxemburg geen vestingen dulden, wat met de inzichten van Engeland geenszins bleek te strookenGa naar voetnoot2). De verhouding van Nederland tot Engeland, die een oogenblik door het gerucht van een voorgenomen huwelijk van den jongen prins Alexander, tweeden zoon van den Prins van Oranje, met de engelsche troonopvolgster Victoria scheen te zullen verbeteren, werd er niet beter op, toen de engelsche fabrikanten zich begonnen te beklagenGa naar voetnoot3) over de hooge belasting der engelsche katoenen goederen in Indië, terwijl de nederlandsche er vrijgesteld waren; een schikkingGa naar voetnoot4) werd echter dienaangaande getroffen en een handelstractaat, in October 1837 door den minister van koloniën Van den Bosch gesloten, maakte een einde aan deze en andere dreigende conflicten met Engeland op dat gebied. Evenzoo kwam den 3den Juni 1837 een einde aan de langdurige twisten met Pruisen over de Rijnvaart door een tractaat, waarbij de nederlandsche regeering, onder Verstolk van Zoelen als minister eenigszins tot toenadering tegenover Pruisen gezind, tot uitvoering kwam van de conventie van Mainz van 1831, die tot stand gekomen was onder den druk der noodzakelijkheid om Pruisen tot vriend te houden: zij gaf haar standpunt prijs tegen vermindering der pruisische RijnlastenGa naar voetnoot5). Meer en meer werd het duidelijk, dat België er veel belang bij had het statusquo te doen voortduren en dat het Engeland van Palmerston na het huwelijk van koningin Victoria met prins Albert van Saksen-Coburg nauwer dan ooit met koning Leopold verbonden, dezen steunen wilde door de bijeenroeping der conferentie, waarop van nederlandsche zijde telkens werd aangedrongen, zoolang mogelijk uit te stellen. Van Frankrijk, tevreden over de feitelijke vernietiging van het koninkrijk der Nederlanden en de slechting van de na 1814 tegen fransche invallen opgerichte grensvestingen, tevreden ook over België's onzijdigheid, die zijn noordergrens beveiligde, was het niet te verwachten, dat het al te zeer zou aandringen op de beëindiging van het verschil; met zekeren trots gedacht men daar Talleyrand's laatste diplomatieke zegepraal in de conferentie - ‘le dernier bienfait de la monarchie’, zooals men later roemen zou. En van den zwakken Duitschen Bond was geen krachtig optreden te verwachten, evenmin als van de elkander wantrouwende oostelijke mogendheden; ook niet toen in Oostenrijk de oude keizer Frans | |
[pagina 326]
| |
door zijn zoon Ferdinand werd opgevolgd, want Metternich bleef er nog altijd de leider der buitenlandsche aangelegenheden. Zoo bleven de onderhandelingen slepen en de minister van buitenlandsche zaken, die den 28sten October 1836 in de Tweede Kamer eenige mededeelingen deed over haar verloop, moest getuigen, dat het ‘problema’ nog verre was van ‘de geheele oplossing’, die hij zelfs als ‘niet denkbaar’ aanmerkteGa naar voetnoot1). De pogingen van nederlandsche zijde om tot een goed einde te geraken hielden echter niet geheel op. Den 27sten OctoberGa naar voetnoot2) 1836 deed Dedel, gezant te Londen, daar weder in overleg met de oostelijke mogendheden een voorstel om de conferentie te hervatten tot oplossing der luxemburgsch-limburgsche kwestie, onder voorwaarde dat Willem I de lasten van het onverdeelde Luxemburg tegenover den Duitschen Bond uitsluitend voor het hem toe te kennen deel zou overnemen, dat België nooit vestingen zou bouwen in het westelijke deel en dat de Duitsche Bond in Limburg schadeloosgesteld zou worden op bevredigende wijze ‘sous le rapport de la contiguité et de la ligne de défense’. Reeds den volgenden dag antwoordde Palmerston, dat hij zich te houden had aan de besluiten der conferentie omtrent de 24 artikelen, waarvan de Koning in ieder geval de eerste zeven had te onderteekenen, voordat de conferentie weder kon bijeenkomen en inlijving van het oostelijke deel van Limburg bij Nederland kon worden toegestaan. Dedel herhaalde 19 November nog eens zijn voorstel maar kreeg daarop geen ander bescheid. De stemming hier te lande tegenover de houding der regeering begon thans voorgoed te veranderen. Men was het lange uitstel en de zware lasten der wapening moede; men wanhoopte aan eenige wijziging van den toestand in Europa. In en buiten de Staten-Generaal kwam allengs sterker aandrang om zich bij het blijkbaar onvermijdelijke neder te leggen, vooral in verband met den bedenkelijken staat der financiën en de meer en meer gevoelde behoefte aan verbetering in het staatsbestuur, aan krachtige ontwikkeling van handel en nijverheid, nu men ontslagen was van de hinderlijke belemmeringen, ontstaan door de vereeniging met het ten dezen andere eischen dan het Noorden stellende België en eigen belangen onverdeeld kon behartigen. Ook de regeering zelve bleek weinig hoop meer te hebben op de herleving van het oude koninkrijk. Maar de Koning kon nog zoo dadelijk niet besluiten dit levensideaal voorgoed op te geven en bood geruimen tijd weerstand aan den aandrang, altijd wachtend op de lang gehoopte veranderingen in den staatkundigen toestand van Europa. De Staten-Generaal, totnogtoe volgzaam, gaven op het einde van 1836 duidelijk teekenen van ongeduld en van ontevredenheid met het gevoerde beheer. De begrooting voor 1837 werd slechts met een kleine meerderheid door de Tweede Kamer aangenomen en de Koning zag zich genoodzaakt belangrijke wijzigingen in zijn ministerraad te brengen; na den dood van Van Tets trad aan het hoofd van het ministerie van financiën de financier Van Gennep op. Maar ingrijpende verandering in de houding der regeering kwam er nog niet. In den loop van het jaar nam de oppositie in de Kamer en daarbuiten toe, tegelijk met het meer en meer veldwinnende liberalisme en den toenemenden aandrang tot grondwetsherziening in de richting eener parlementaire regeering zooals thans in Engeland en Frankrijk bestond en ook in België geregeld begon te werken. Aan de andere zijde gingen er stemmen op van hen, die, over de staatkundige onmacht des lands ontevreden, weder van toenadering tot en zelfs aansluiting bij den Duitschen Bond niet afkeerig | |
[pagina 327]
| |
warenGa naar voetnoot1). Wel hoopte de regeering nog steeds, dat ‘de beginselen van recht en billijkheid’ zouden zegevieren, maar er bleek vooralsnog niet veel van. De dood der Koningin (12 Oct.) gaf nog aanleiding tot betuigingen van hartelijke gehechtheid aan het vorstenhuis en een reis des Konings door het land bood de gelegenheid om zijn groote belangstelling in de welvaart en het onderwijs te waardeeren, maar bij het antwoord op de troonrede in het najaar werd naar aanleiding van de mededeeling aangaande de vruchtelooze onderhandelingen met nadruk gesproken van ‘klimmende behoefte’ aan en ‘vurig verlangen’ naar het einde der belgische kwestie, terwijl de toon der begrootingsdiscussiën meermalen voor de regeering onaangenaam klonk. Wederom werd de begrooting slechts met een kleine meerderheid aangenomen. Om te gemoet te komen aan de bezwaren liet de Koning eindelijk het denkbeeld varen om het te behouden deel van Limburg niet als schadeloosstelling aan den Duitschen Bond voor het afgestane, bijna geheel waalsche deel van Luxemburg te doen beschouwen maar het eenvoudig als nederlandsche provincie in te lijven; daardoor konden de agnaten van Nassau en de Duitsche Bond bevredigd worden en kon de Koning thans bereid bevonden worden om de eerste zeven artikelen van de 24 - over de erkenning van Leopold, de scheiding van grondgebied en België's onzijdigheid en onafhankelijkheid - aan te nemen. De Koning gaf kennis van dit besluit aan de drie oostelijke mogendheden, die er echter niet zeer mede ingenomen waren, daar er in ieder geval nog veel te onderhandelen bleef over de 17 andere artikelen. Maar de Koning, door de steeds scherpere houding der Tweede Kamer genoopt, kwam nu eindelijk tot toegeven. In een comité-generaal van den 13den Maart 1838 verklaarde hij den volgenden dag te Londen een nota te zullen aanbieden, waarbij hij, ‘constamment frustré dans sa juste attente d'obtenir par la voie des négociations de meilleurs termes pour ses fidèles sujets’, zich ‘pleinement et entièrement’ neerlegde bij de ‘conditions finales et irrévocables’ der conferentie en dus beloofde de 24 artikelen te onderteekenen; te Weenen en Berlijn gaf hij kennis van zijn toestemming ten opzichte der luxemburgsch-limburgsche kwestie, met voorbehoud der oude rechten van den staat der Nederlanden op Maastricht en Venloo en in het Overmaasche, zoodat Limburg èn bij Nederland èn bij den Duitschen Bond zou behooren - een verhouding, die natuurlijk tot moeilijkheden kon leidenGa naar voetnoot2). De ‘harde noodzakelijkheid’, gevolg der ‘ontzenuwde, beginsellooze staatkunde van den tijd’, werd met nadruk in de Staten-Generaal als oorzaak van dit toegeven aangemerkt en deze zelf namen de kennisgeving aan met volle waardeering van 's Konings gezindheid om de belangen van zijn Huis niet al te zeer te doen wegen, nu het belang des lands een zwaar offer eischte, zooals het verlies voor dat Huis van de grootste helft van Luxemburg wel degelijk mocht heeten. En het Nederlandsche volk zelf keurde de handeling evenzeer goed, niet zonder de telkens weder gehoorde opmerking, dat de Koning ook in 1831 of 1833 reeds had kunnen doen wat nu gedaan was. Maar ook nu bleven de moeilijkheden niet uit. De conferentie te Londen kwam wel dadelijk opnieuw bijeen en zij maakte zich gereed om ook met Nederland de 24 artikelen te teekenen, toen België opnieuw een spaak in het wiel stak. De Belgen, thans reeds 7 of 8 jaren in het feitelijk bezit van Venloo, Roermond, het platteland van geheel Limburg en het oostelijke deel van Luxemburg, welke provinciën ook in de belgische Kamer en Senaat vertegen- | |
[pagina 328]
| |
woordigd waren, wilde er niet van weten, dat een aanzienlijk deel van dit gebied weder zou worden afgestaan aan koning Willem en Nederland; zij beschouwden het als een schande voor België, dat men de bewoners van dit deel, die met hen tegen het bewind van koning Willem waren opgestaan, weder tegen hun zin als ‘onmondige slaven’ aan dat bewind zou overleveren. En de bevolking zelve van dit deel toonde geringe neiging in de schikking te berusten. Een heftige protestbeweging ontstond dadelijk in België, gesteund door ‘vaderlandslievende’ petitiën uit de voor de teruggave bestemde streken zelf; de Kamers te Brussel waren van geen ander gevoelen en richtten zich tot koning Leopold met dringende adressen om ‘l'intégrité du territoire belge’ te handhaven; Leopold zelf verklaarde het met deze gevoelens en wenschen volkomen eens te zijnGa naar voetnoot1). De opwinding in België nam hand over hand toe; men protesteerde er thans tegen de 24 artikelen, als België onwaardig en op ergerlijke wijze bewerkt door den ‘schandelijken’ aanval van 1831. Krijgstoerustingen werden voorbereid en de poolsche insurgenten-generaal Skrzynecki, met andere Polen in het belgische leger opgenomen, scheen de aangewezen leider in den kamp, dien men desnoods tegen het conservatieve Europa zeide te durven bestaan tot handhaving van België's rechten op de bedreigde landstreken, in de eerste plaats tegen den Duitschen Bond en Nederland. Frankrijk toonde zich niet ongezind om de Belgen in dit hun verzet te sterken, ten einde Luxemburg en de Maaslinie uit de handen van den Duitschen Bond te houden. De door den Koning lang verwachte crisis scheen thans aan te brekenGa naar voetnoot2). Terwijl Palmerston de mogendheden geruststelde over Engeland's houding en de ‘folles tentatives des Belges’ afkeurde, trachtte Frankrijk wijziging der 24 artikelen ten gunste van België voor te bereiden. Pruisen en Frankrijk verzamelden troepen aan hunne grenzen en den nederlandschen zaakgelastigde te Parijs, Fabricius, wegens ondershandschen koop van fransche staatsstukken door de fransche regeering in Den Haag aangeklaagd, werd aangezegd Parijs te verlaten. De oorlog scheen ieder oogenblik voor de deur te staan en de nederlandsche regeering, door de houding van Frankrijk en België verontrust, maakte zich eveneens tot tegenweer gereed, waarvan zij aan de andere mogendheden kennis gaf; de bevolking en de Kamers toonden zich zonder aarzeling bereid de noodige offers te brengen. De conferentie drong er in Den Haag op aan, dat men daar alles zou doen, wat mogelijk was om een minnelijke schikking te verkrijgen. Zij vond er werkelijk tegemoetkoming. Zoo kon het geschieden, dat den 5den Augustus Pruisen en Oostenrijk, met toestemming der nederlandsche regeering, den afkoop der reeds tot 60 mill. geklommen achterstallen op de rente der staatsschuld voor de betrekkelijk geringe som van ƒ 9.800.000 voorstelden, met aftrek nog van wat er bij de voorgenomen liquidatie van het Amortisatie-Syndicaat zou overblijven. Maar België beantwoordde dit voorstel met nota's, waarin het opkwam tegen de gemaakte financieele berekeningen, ook aangaande de verder jaarlijks te betalen ƒ 8.400.000. Na heel wat heen en weder praten en schrijven, waarbij Engeland niet naliet in het belang van den vrede op koning Leopold en zijn staatslieden krachtigen druk te oefenen, besloot de conferentie de jaarlijksche rente met 3 mill. te verminderen, terwijl Oostenrijk en Pruisen dreigden, bij niet-aanneming van dit voorstel door de Belgen, Nederland en den Duitschen Bond te willen ontslaan van de handhaving van het statusquo van 1833. België sterk door | |
[pagina 329]
| |
Frankrijk's steun, sloeg aanvankelijk een hoogen toon aan, en verlangde (13 Nov.) nog grooter afslag op de jaarlijksche rente, zelfs tot 3.200.000; het toonde zich echter ondershands niet ongezind om de verlangde deelen van Luxemburg en Limburg tegen een uitkeering van 60 mill. fr. van Nederland te koopen. De financieele bezwaren van de nederlandsche schatkist waren algemeen bekend en men verwachtte van belgische zijde, dat Willem I in dit denkbeeld zou willen treden. Maar de Koning wilde daarvan geen oogenblik weten en sloeg het voorstel glad af. Zoo bleef de onderhandeling steken tot den 6den December 1838, toen de conferentie nogmaals een poging deed om de Belgen over te halen, door de rente op 5 mill. 's jaars te stellen en de bepalingen over het loodswezen op de Schelde te hunnen gunste te wijzigen; maar Frankrijk stemde voorloopig daarin niet toe. Nog was het gevaar voor oorlog niet geweken: de belgische vrijwilligers kwamen bij menigte op, de reserven werden opgeroepen, vertoogen der oorlogspartij verschenen en ook de nederlandsche regeering, hoewel zij hare troepen in Brabant nog niet versterkte en de schutterijen nog thuis liet, begon gebruik te maken van de haar met het oog daarop door de Kamers opnieuw toegestane 19 mill., toen de vredelievende minister Molé te Parijs met groote moeite de zeer voor krachtige hulp aan België gestemde en door Guizot en Thiers geleide liberale oppositie overwon, met een zeer geringe meerderheid van een paar stemmen zijn politiek deed goedkeuren en het ten slotte waagde de fransche Kamer te doen ontbinden. Op den dag dier ontbinding (22 Jan. 1839) teekende de fransche gezant te Londen het December-protocol. Een laatste poging van België om Frankrijk en Engeland alsnog over te halen het gansch Limburg en Luxemburg tegen geldelijke tegemoetkoming te laten behouden, desnoods als deelen van den Duitschen Bond en buiten het neutrale belgische gebied, mislukte en de conferentie bood den volgenden dag het slotprotocol in Den Haag en Brussel aan. Reeds den 1sten Februari besloot de nederlandsche regeering zich er ‘sans réserve’ bij neder te leggen. Maar België bood nog weerstand, aangezet door de fransche oppositie en door de stemming der belgische bevolking zelve. Terwijl de nederlandsche regeering de ‘zware beproeving’ met waardigheid droeg en voor haar ‘noodlot’ bukte, zooals de minister Verstolk van Zoelen den 4den Maart openlijk getuigde, kon de belgische de Kamers niet dan na hevigen tegenstand, onder aandrang thans ook van Frankrijk, tot toegeven aan den eisch der mogendheden brengenGa naar voetnoot1). Eerst den 19den gelukte dit na veertiendaagsche discussie in de Chambre des Députés, die met 58 tegen 42 stemmen toestemde, den 26sten in den Senaat met 31 tegen 14 stemmen, dus tegen den zin eener aanzienlijke minderheid in het Parlement, gesteund door de wenschen van het belgische volk, dat schande riep over dit toegeven, ook tegen den zin van de te ontruimen streken zelf. Zoo konden dan eindelijk en ten laatste den 19den April 1839 de verdragen tusschen de mogendheden, België, Nederland en den Duitschen Bond worden geteekend. De ratificatiën werden eerst 8 Juni uitgewisseld. Behoudens nadere nauwkeurige grensregeling en verdere nog te houden besprekingen met België en den Duitschen Bond, die den 5den September zijn toestemming gaf tot opneming in dien bond van het nieuwe ‘hertogdom’ Limburg (buiten de als volkomen nederlandsch aangemerkte vestingen Maastricht en Venloo) als schadeloosstelling voor het verlies van ⅔ van Luxem- | |
[pagina 330]
| |
burg, was het moeilijke proces der scheiding, dat bijna negen jaren had geduurd, ten einde; ook de nassausche agnaten stemden tegen een schadeloosstelling in geld toe. Daarmede had het in 1815 gestichte koninkrijk der Vereenigde Nederlanden voorgoed opgehouden te bestaan. Nederland zou voortaan weder binnen zijn oude grenzen een eigen en afzonderlijk leven hebben te voeren, afgescheiden van de zuidelijke gewesten, waarmede het vijftien jaren lang verbonden was geweest. |
|