Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 3
(1925)–P.J. Blok[p. 712] | |
II
| |
[p. 713] | |
fende den juisten tijd en de oorzaken van beider verval1). De openbaarmaking van regentenpapieren, in het bezit van nakomelingen der toenmalige regenten, zou op allerlei gebied voor de uitbreiding onzer kennis van dezen tijd van gewicht zijn: de tijd ligt reeds zoo lang achter ons en de totnogtoe uitgegeven documenten hebben reeds doen zien, dat de reputatie der toenmalige regenten bij openbaarmaking der nog voorhanden stukken over het geheel eerder gebaat dan geschaad zou kunnen worden. Ook in buitenlandsche archieven, met name in die te Parijs en Londen, maar ook in die van andere staten, groote en kleine, ligt nog belangrijk materiaal voor onze geschiedenis2). Bussemaker's uitgave der depêches van D'Affry (1755-1762)3) en Colenbrander's Depêches van Thulemeyer4) (1763-1788) benevens diens groote uitgave der Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland (1795-1840), waarvan het eerste deel nog de periode 1789-17955) behandelt en behalve uit buitenlandsche archieven ook uit het Huisarchief en het Rijksarchief put, toonen dit ten volle aan. De geschiedenis van den Spaanschen Successie-oorlog is in dit opzicht betrekkelijk goed bedeeld. Wij bezitten in Von Noorden's helaas onvoltooide Europäische Geschichte im 18. Jahrhundert6) een voortreffelijk geschiedwerk, waarin een goed deel der hier te lande en elders aanwezige bronnen voor de diplomatieke geschiedenis voor drie vierde van dien krijg op uitnemende wijze bewerkt is; Weber's Friede von Utrecht7) sluit zich daarbij aan. Maar deze geschriften zijn, evenals Wagenaar's Vaderlandsche Historie8), die voor deze jaren een bronwerk zijn, toch meer als literatuur dan als bronnen aan te merken. Als bronnen komen hier ter sprake, naast Du Mont's vroeger genoemd werk9), waarin de groote verdragen van den tijd tot 1731 te vinden zijn, de deelen van Lamberty's Mémoires pour servir à l'histoire du 18me siècle10), zeer belangrijk voor de diplomatieke en krijgskundige geschiedenis van den tijd, in het bijzonder voor onze geschiedenis, omdat de schrijver, zwitsersch diplomaat, secretaris van lord Portland en later als engelsch onderhandelaar in allerlei zaken betreffende ons land gemengd, hoofdzakelijk naar engelsch-hollandsche gegevens zijn werk samenstelde en de zaken van het engelsch-hollandsche standpunt uit beschouwde. Den Haag, toen het middelpunt der europeesche diplomatie geacht, omdat er de draden der europeesche politiek als het ware samenkwamen, was voor een diplomaat van dien tijd een gewenschte observatiepost. Onder de kleinere bronnen voor de kennis onzer diplomatieke betrekkingen moeten genoemd worden de Mémoires | |
[p. 714] | |
van den franschen minister De Torcy1), die in dezen tijd zooveel invloed had op de werkzaamheid der fransche diplomatie, en het bovengenoemde Recueil des instructions. Voor die der engelsche diplomatie uit dien tijd zijn vooral merkwaardig Coxe's Memoirs of the Duke of Marlborough2), zeer engelschgezind en vol wantrouwen tegenover de koopliedenregeering der Republiek maar uit de archieven van den hertog bewerkt. Daarbij sluiten zich aan de Mémoires van den frieschen staatsman en gedeputeerde te velde Sicco van Goslinga3), die een belangrijk aandeel nam zoowel aan de krijgsbedrijven als aan de onderhandelingen van dien merkwaardigen tijd. De voornaamste krijgsbedrijven zelf worden in verband met de diplomatie het best in samenhang gekend uit de door Vreede uitgegeven Correspondance diplomatique et militaire du Duc de Marlborough, du Grand-pensionnaire Heinsius et du Thesaurier-général Hop4), waarbij de uitgave van Marlborough's in zijn archief gevonden Letters and Despatches5) is te vergelijken gelijk overigens de Mémoires van De Villars, Berwick en andere generaals van fransche zijde, vooral in de Mémoires militaires relatifs à la succession d'Espagne6), en de groote uitgave der Feldzüge des Prinzen Eugen von Savoyen7). Menige bijzonderheid op het gebied van staatkunde en krijgsgeschiedenis kan verder worden geput uit de documenten berustend in de archieven van engelsche familiën van aanzien, beschreven in de rapporten der Historical Commission. Veel minder goed voorzien zijn wij voor den tijd na den vrede van Utrecht tot op 1747. De diplomatie vindt weder baat bij Du Mont en zijn vervolger Roussel (1739)8); die van den Oostenrijkschen Successie-oorlog is, voorzoover ons land betreft, toegelicht door De Jonge in zijn Geschiedenis der diplomatie gedurende dien oorlog9), verder door het werk van D'Ailly over Bentinck en door de bekende serie van werken van De Broglie, waarin ook tal van stukken in excerpt zijn overgenomen; bijzondere bronnenverzamelingen daarover bezitten wij totnogtoe niet evenmin als over den tijd tusschen 1713 en 1740, waarvoor geschriften als dat van Jorissen over Chesterfield10) intusschen belangrijke bijdragen en zelfs enkele gewichtige onuitgegeven documenten opleverden. Ook hier komen Wagenaar en Groen met hunne uitnemende op bronnenstudie en, voorzoover den eersten aangaat, op eigen ondervinding berustende geschriften ons goed te pas. Voor de geschiedenis onzer staatsinstellingen en onzer staatkundige verhoudingen bezitten wij uitnemende gegevens in Van Slingelandt's Staatkundige Geschriften11), die lang vóór den druk in handschrift van hand tot hand gaande, een soort van geheim handboek voor den staatschen regent zijn geweest, en in de stukken, door Jorissen opgenomen in zijn Memoriën van mr. Diederik van Bleiswijk12), regent te | |
[p. 715] | |
Gorkum (1731-1755), verder in de hier en daar verspreid uitgegeven Contracten van Correspondentie uit dezen tijd1) enz. De gegevens voor de kennis der geschiedenis van handel en nijverheid moeten worden geput uit hier en daar verspreide documenten, te vinden vooral in het Koninklijk Huisarchief, de papieren der raadpensionarissen en de pamfletliteratuur2) van het tijdvak. Met name van 1747 tot 1749 is deze pamfletliteratuur, die zich hier en daar in den vorm van geregelde partijliteratuur gaat vertoonen, van veel gewicht. Voor de kennis van het geestelijke, kerkelijke, maatschappelijke en huiselijke leven verschaffen de vooral door dr. Hartog toegelichte spectatoriale geschriften van dezen tijd, de voortbrengselen der eigenaardige dichtkunst en de maatschappelijke tooneelstukken dier dagen belangrijke aanwijzingen evenals wederom de pamfletliteratuur en de afbeeldingen in prenten en op schilderijen, waar menig kijkje in de huizen en op de markten wordt geopend. Dan volgen de jaren van Willem IV's stadhouderschap, vol plannen van verbetering en hervorming, vol woeling ook van democratischen aard. Wederom zijn wij hier vooral aangewezen op de rijke pamfletliteratuur dezer jaren en op de documenten uit het Koninklijk Huisarchief, waaruit o.a. over de woelingen der Doelisten te Amsterdam belangrijke stukken zijn voor den dag gekomen3) en door de uitgave van Bussemaker's 4de Série der Archives nog meer aan het licht gebracht is, ook met betrekking tot de geschiedenis der voorgestelde hervormingen op het gebied van den handel, waarvoor wij totnogtoe alleen de mededeelingen in Luzac's Holland's rijkdom en de in de Nederlandsche Jaarboeken uitgegeven documenten bezaten.
Voor de tweede helft der achttiende eeuw is in den laatsten tijd de belangstelling merkbaar gestegen. Men heeft ingezien, dat de patriotsche woelingen niet maar een ijdele vertooning, een onbelangrijk getwist, een uiting van onbekookten vrijheidszin en doldriftige hervormingslust zijn geweest maar veeleer een ernstige hervormingsbeweging, de ‘voorboden van den nieuwen tijd’. Belangwekkende uitgaven van documenten zijn, vooral in de bovengenoemde uitgave van Colenbrander, zich komen voegen bij wat in dat opzicht reeds vroeger aan het licht werd gebracht; op de beteekenis der dikwijls in den vorm langwijlige pamfletliteratuur is door Hartog, Franke e.a. de aandacht gevestigd; verschillende geschriften van langen adem hebben reeds vroeger met name de staatkundige gebeurtenissen toegelicht door de uitgave van documenten ten bewijze van het in den tekst uitgesprokene; brieven en memoriën van op den voorgrond tredende persoonlijkheden hebben thans in grooten getale het licht gezien. Voor de algemeene geschiedenis van het tijdvak kunnen de door tijdgenooten samengestelde vervolgen op Wagenaar4) ten deele als bronnen gelden. Zij zijn van zeer ongelijk gehalte en van ongelijken omvang; in het algemeen staan zij als geschiedwerken verre beneden Wagenaar's eigen voor zijn tijd voortreffelijk werk, dat met den dood van Willem IV eindigt en | |
[p. 716] | |
in 1759, na 10 jaren, met het 21ste deel voltooid was1). De schrijver, die de laatste deelen van zijn werk met tegenzin bewerkt had, wilde het ook niet vervolgen. Door de stedelijke regeering in 1756 tot redacteur der Amsterdamsche Courant benoemd, legde hij dien post in 1760 neder en werd toen eerste klerk ter secretarie, wat hij bleef tot zijn dood in 1773. In die jaren schreef hij o.a. nog zijn voortreffelijk werk: Amsterdam in zijn opkomst, aanwas, geschiedenis, voorregten, koophandel, gebouwen enz.2), dat naast het gelijksoortige werk van Van Mieris en Van Alphen over Leiden3) tot de beste stadsgeschiedenissen mag gerekend worden. De goudsche pensionaris Van Wijn en anderen gaven op het hoofdwerk een verzameling Bijvoegsels en Aanmerkingen, later door twee deelen Naleezingen aangevuld4), de predikant Cleyn zelfstandige Aanteekingen erop5). Een tiental verkorte uitgaven verscheen tusschen 1758 en 18006); een duitsche vertaling7) en een fransche8) geven enkele verbeteringen; ook van de verkortingen bestaan vertalingen. Blijkt de beteekenis van het werk op zichzelf reeds uit al deze uitgaven en bewerkingen, ook de strijd over des schrijvers onpartijdigheid en waarheidszin getuigt daarvan;in 1758 begonnen, ontving die strijd nieuw voedsel door de aanvallen van Bilderdijk en Tydeman, waarop Siegenbeek nog in 1835 met kracht antwoordde. Het boek is herhaaldelijk voortgezet geworden in een aantal vervolgen, waarbij dikwijls groote verwarring is voorgekomen ten gevolge van het op elkander gelijken der titels dezer vervolgwerken. Het belangrijkst zijn het zoogenaamde ‘Keezen-vervolg’9), samengesteld door J. Munniks voor den patriotschen uitgever Verlem; de Vaderlandsche Historie van P. Loosjes tot 177510), later door dezen opnieuw voortgezet tot 180611) en herhaaldelijk herdrukt; de Vaderlandsche Historie van M. Stuart, tot 181012). De vervolgen van Munniks en Loosjes dragen beiden een zeer sterk patriotsch karakter, dat van Stuart is neutraler, overeenkomstig de stemming omtrent deze dagen onder koning Willem I. Nog sterker is dit bij de uit de gelijktijdige pamfletten: Aan het volk van Nederland, De Oranjeboomen enz., samengestelde Bijlage tot de Vaderlandsche Historie13). Van denzelfden aard is Cérisier's Tableau de l'Histoire générale des Provinces Unies14), vertaald door Loosjes. Daarnaast staat Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands, welks 10de tot 12de deel15) nog sterker partijdig, anti-patriotsch misschien nog meer dan orangistisch, gekleurd zijn dan zijn vorige deelen en daarom nog meer met behoedzaamheid dienen gebruikt te worden. Bilderdijk's vurige haat tegen republikeinsche, revolutionnaire, staatsgezinde en liberale beginselen had hem | |
[p. 717] | |
bij zijn vestiging te Leiden in 1817 een privaatcollege in Geschiedenis des Vaderlands doen openen, dat op de denkwijze van een kleinen kring van uitnemende studenten een grooten invloed heeft geoefend, met name op die van Groen van Prinsterer en Da Costa. Meer dan twintig jaren vroeger reeds had Bilderdijk aan het schrijven van zulk een geschiedenis gedacht en in 1811 had hij op aansporing van den toenmaligen franeker hoogleeraar Tydeman zich zelfs tot het schrijven ervan verbonden1). Maar de tijdsomstandigheden beletten den voortgang van het werk en ook later werd Bilderdijk teleurgesteld in zijn hoop om als hoogleeraar te Amsterdam of te Leiden op te treden. Zijn leidsch college, in scherpe tegenstelling tegenover dat van Siegenbeek en bepaaldelijk tegen Wagenaar's voorstelling gericht, bleef tot een veertigtal toehoorders beperkt en stond geheel op het standpunt der oude Oranjepartij. Op aanraden van Tydeman besloot Bilderdijk het handschrift ervan, dat hij van 1817 tot 1819 had opgesteld, na zijn dood door dezen te laten uitgeven en de getrouwe vriend kweet zich van die taak met gebruik ook van enkele dictaten van toehoorders en toevoeging van Ophelderingen en Bijvoegselen, grootendeels van de hand van Bilderdijk zelven. Zoo ontstond diens Geschiedenis des Vaderlands, in opzet en uitwerking een polemisch-staatkundig vertoog en als zoodanig van beteekenis. Groen's ook voor dit tijdvak door het gebruik der bronnen van het Huisarchief, niet alleen om de anti-patriotsche voorstelling van den loop der zaken als uiting van zijn denkwijze, belangrijk Handboek der Geschiedenis van het Vaderland2) lijdt in zekere mate eveneens aan dit gebrek, dat dan ook het gebruik van zijn werk eenigszins belemmert. De Nederlandsche Jaarboeken3) met hun vervolg: Stuart's Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken4) geven een in hare kleurloosheid tot het angstvallige overslaande samenvatting van het ieder jaar gebeurde, met ruime publicatie intusschen van documenten betreffende de behandelde zaken, waardoor zij vooral waarde verkrijgen. Een eigenaardige plaats gaan thans de couranten en weekschriften innemen. Geven zij vroeger, ook nog de Europische Mercurius (1690-1754) en de Nederlandsche Mercurius (1756-1806), weinig meer dan een kleurlooze afspiegeling van wat er plaats had, omstreeks 1780 beginnen zij een gansch ander karakter aan te nemen en als voorlichters der openbare meening, als organen vooral eener bepaalde staatspartij op te treden. Voor de kennis van deze soort van literatuur hebben wij veel te danken aan de onvermoeide werkzaamheid van mr. W.P. Sautijn Kluit, die de meeste dier geschriften nauwkeurig heeft onderzocht en beschreven5). De heftige taal en aard dezer van 1780-1787 in grooten getale vooral van patriotsche zijde uitgegeven weekschriften, waaronder de Ouderwetsche Nederlandsche Patriot (1781) de best geschrevene, de Post van den Neder-Rijn (1780-1787) de belangrijkste, de Politieke Kruyer (1782-1787), Janus en Janus Verrezen (1787-1798), de gematigdste en de Politieke Blixem (1787 vlg.) de heftigste mogen heeten, moet intusschen de daar verstrekte gegevens met groot voorbehoud doen gebruiken. Ook vele stedelijke couranten van | |
[p. 718] | |
dien tijd worden politieke organen van beteekenis, met name de uitnemend door Etienne en Jean Luzac bestuurde Gazette de Leyde1), die zich van dezen tijd af als een algemeen europeesch orgaan wist te doen gelden, hoog geschat om hare onpartijdigheid en de geloofwaardigheid harer berichten, die intusschen voor den tijdgenoot meer belang hadden dan voor den lateren geschiedkundige, van elders over een en ander vollediger onderricht. Onder de documenten van algemeen geschiedkundigen aard nemen ook voor dit tijdvak de tallooze pamfletten een zeer belangrijke plaats in naast de courantenliteratuur, waarmede zij in nauw verband staan en in aard niet noemenswaard verschillen. Het was weder dr. Hartog, die ook voor dit tijdvak op de beteekenis dezer uitgebreide literatuur de aandacht der geschiedkundigen vestigde2). Belangrijke verzamelingen van brieven en gedenkschriften verschenen betreffende den utrechtschen edelman G.J. van Hardenbroek3), oranjegezind maar zeer vijandig tegenover den hertog van Brunswijk; betreffende den gematigden oranjegezinde Van Lynden van Blitterswijk, vertegenwoordiger van den Eersten Edele in Zeeland4); betreffende den fellen utrechtschen oranjeman R.M. van Goens5); de vurige patriotten J.D. van der Capellen tot den Poll6) en zijn medestanders en vrienden F.A. van der Kemp, Ondaatje en C.L. van Beyma7); G.K. van Hogendorp, wiens jonge jaren in dezen tijd vallen8); diens broeder D. van Hogendorp9); H. Tollius, bekend orangistisch geleerde en publicist10); den raadpensionaris Van de Spiegel, die aan de gebeurtenissen van dezen tijd een zoo werkzaam aandeel nam11); de letterkundigen Wolff en Deken12); den amsterdamschen burgemeester J. Rendorp13) en zoo menigen anderen min of meer bekenden persoon, wiens werkzaamheid nog in de laatste jaren van dit tijdvak is begonnen, terwijl zijn bloeitijd reeds tot de volgende periode moet gerekend worden: Vitringa's Gedenkschriften, de Levens van Wiselius, Schimmelpenninck, Van Kinsbergen, Krayenhoff en tal van anderen moe ten hier genoemd worden. Meer van diplomatieken aard zijn de geschriften gewijd aan den nederlandschen diplomaat baron van Kinckel14), die van den engelschen gezant | |
[p. 719] | |
in Den Haag, John Harris, lord Malmesbury1) en zijn opvolger en medewerker lord Auckland2), van den pruisischen diplomaat Von Goertz3), van den raadpensionaris Van de Spiegel zelven4), waardoor onze diplomatieke geschiedenis na 1787 wordt toegelicht. Uit de verzamelingen van het Rijksarchief en het Koninklijk Huisarchief in Den Haag, de Staatsarchieven te Berlijn, Wolffenbüttel, Londen, Parijs verzamelde Colenbrander, ten deele op het voetspoor der aanwijzingen van Blok en Brugmans5), een groot aantal stukken, door hem uitgegeven achter zijn groot werk: De Patriottentijd6) en belangrijk aangevuld in zijn Gedenkstukken, dl. I; zoowel de inwendige geschiedenis der Republiek als hare algemeene staatkunde in de tweede helft der eeuw ontving daardoor belangrijke toelichting, met name de diplomatieke geschiedenis, daar de later door hem naar de voorbereiding van Fruin, die er excerpten uit maakte, gezantschapsdocumenten van den pruisischen gezant Von Thulemeyer en papieren van het pruisische kabinet, de briefwisseling van Frederik II met prinses Wilhelmina en prins Willem V, de engelsche en fransche staatspapieren uit dien tijd ten behoeve van dit werk grondig werden onderzocht. Ook de geschiedenis der binnenlandsche woelingen werd door deze onderzoekingen en daaruit voortvloeiende uitgaven veelszins toegelicht, met name uit de belangrijke documenten in de verzameling van het Rijksarchief, afkomstig van den in het fransche gezantschap met de patriotsche leiders in nauwe betrekking staanden publicist Dumont-Pigalle7). Ook de fransche gezantschapspapieren leverden nadere berichten omtrent de patriotsche, de engelsche omtrent de orangistische, de pruisische omtrent beide partijen. Achter het boek van D.C. Nijhoff over hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk8) vindt men op dezelfde wijze breede uittreksels uit de papieren van den hertog, die te Wolfenbüttel bewaard worden, benevens uit de op hem en zijn staatkundige loopbaan betrekking hebbende stukken in het Staatsarchief te Berlijn, het Rijksarchief en het Koninklijk Huisarchief ten onzent. Zoo verzamelde ook I. Mendels belangrijke gegevens omtrent Daendels achter zijn werk over dien generaal9) en bevatten de biografieën van Valckenaer10) en Van Beyma11) menig voor de geschiedenis zoowel van die personen als van hun tijd belangrijk document. De krijgsgeschiedenis van den inval der Pruisen in 1787 is in den tijd zelven beschreven door Von Pfau12); die van den oorlog der Republiek tegen Frankrijk na 1793 is uit de stukken bewerkt door Sabron13). Voor de geschiedenis van handel en nijverheid dier dagen, in het algemeen voor | |
[p. 720] | |
die der economische toestanden is veel te putten uit het gelijktijdige werk van Luzac1) en de antwoorden op de op dat gebied in dezen tijd uitgegeven prijsvragen, verder uit de ook voor dezen tijd belangrijke pamfletliteratuur. De groote verzameling van De Jonge over De Opkomst van het Nederl. gezag in Oost-Indië vindt ook in de pamfletliteratuur van het tijdvak gewenschte aanvulling, vooral in verband met de ten opzichte der O.I.C. voorgenomen hervormingen. |
|