Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Deel 3
(1925)–P.J. Blok– Auteursrecht onbekend
[pagina 721]
| |
Bij de kaartenKaart I geeft den toestand der Nederlandsche gewesten in 1648 en volgende jaren tot 1702. Wat de Republiek betreft, is er sedert de vorige periode niet veel veranderd. In den Dollart en de Lauwerszee, langs de Waddenkust, op de hollandsche en zeeuwsche eilanden en in Staats-Vlaanderen is nog al wat nieuw land gewonnen, veenplassen zijn drooggelegd, maar de ‘facies’ in het algemeen van ons vaderland is dezelfde gebleven. Lingen komt op deze kaart niet meer gekleurd voor; immers het verband met Overijsel werd niet zoozeer meer gevoeld en de eigenaars van dit graafschap, de prinsen van Oranje, waren wel door den munsterschen vrede uitdrukkelijk in hunne souvereine rechten hersteld, maar kort daarna beginnen de langdurige onderhandelingen met de regeering van Munster en de graven van Tecklenburg, later met den koning van Pruisen over den afstand aan dezen van het graafschap, die eerst in 1732, toen de kwestie over de erfenis van Willem III beslist werd, tot stand kwam. Ameland is op deze kaart met een eigen kleur aangewezen als nog een afzonderlijke souvereine heerlijkheid. Bij Schokland is aangeduid, dat dit eiland voor een deel (Emmeloord) hollandsch (sedert 1669 amsterdamsch), voor een deel (Ens) overijselsch gebied was. De rood gestippelde lijn omvat het in 1672-73 door den vijand bezet gebiedGa naar voetnoot1). De roode kettinglijn scheidt de Republiek van de Spaansche Nederlanden. In deze laatste gewesten heeft het behandelde tijdperk groote veranderingen van territorialen aard gebracht door het voortdurend noordwaarts dringen van den franschen nabuur. Dit voortdringen is slechts globaal - het kon niet anders op deze schaal - op de kaart aangeduid. De zware kettinglijn is de grensscheiding van het gebied der fransche kroon in 1648. De roode lijn in Vlaanderen, Artois, Henegouwen en Luxemburg schetst globaal het verlies in de Nederlanden door Spanje aan Frankrijk geleden bij den vrede der Pyreneeën (1659). Enkel rood onderstreept zijn de plaatsen, die bij het einde van den Devolutie-oorlog (vrede van Aken, 1668) aan Frankrijk bleven. Voorzoover deze plaatsen in 1678 te Nijmegen aan Spanje zijn teruggegeven, zijn zij rood omlijst. Dubbel rood onderstreept zijn de steden, die bij dienzelfden vrede aan Frankrijk zijn gekomen. Ten slotte duidt de zwarte lijn de grens aan van het fransch-spaansche gebied na den vrede van Rijswijk - dus tegen het einde van het in het eerste gedeelte behandelde tijdvak. In het bijzonder hier moet de lezer zich met een eenigszins oppervlakkige voorstelling der feiten tevreden stellenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 722]
| |
Bij den vrede van 1697 gaf Frankrijk aan Spanje alles terug wat sedert den vrede van Nijmegen door Lodewijk XIV in Luxemburg, Namen, Brabant, Henegouwen en Vlaanderen was ‘hereenigd’. Die ‘hereeniging’ had natuurlijk ten doel gehad van het fransche gebied in de Nederlanden een aaneengesloten geheel te maken. Genoemde vredesbepaling maakte dus aan dien lang gewenschten toestand weer een einde. Bij het tractaat is evenwel, behalve een lijst omschrijvende het ‘hereenigde’ en teruggegevene, een dergelijke lijst van 82 plaatsen, dorpen, gehuchten enz., grootendeels in de omgeving van Ath, Maubeuge en Charlemont gelegen, waaromtrent de fransche Koning voorbehoud maakte. Dientengevolge kwam er op 3 December 1699 te Rijssel een tractaat tusschen Frankrijk en Spanje tot stand, waarbij dat voorbehouden grondgebied werd verdeeld, maar deze verdeeling is op een kaartje als dit niet voor te stellen. Men hoede zich er dus voor te meenen, dat bezuiden de zwarte lijn alles fransch en ten noorden ervan alles spaansch was. Charlemont, hoewel niet in den vrede van Nijmegen begrepen, is in 1679 toch door Frankrijk bezet, toen het den spaanschen koning niet gelukt was om den Keizer en den bisschop van Luik tot afstand van Dinant aan Frankrijk te bewegen. Kaart II spreekt genoegzaam voor zich zelf en heeft dus geen nadere verklaring noodig. Kaart III geeft den toestand der Nederlandsche gewesten van 1702 tot 1795. Met het oog op de geringe veranderingen, die gedurende dat tijdvak het grondgebied zoowel der Republiek als der Zuidelijke Nederlanden heeft ondergaan, is als punt van uitgang de territoriale toestand na den vrede van Rijswijk gekozen. De zwarte lijn, die op Kaart I de begrenzing tusschen de Spaansche Nederlanden en Frankrijk aanduidde, is dan ook op deze kaart als de noordgrens van laatstgenoemd rijk aangenomen, waarbij echter gedacht moet worden aan hetgeen in de toelichting bij de eerste kaart gezegd is omtrent den schematischen aard dier lijn. Het rood omstippelde gebied, tegen de grenzen van Vlaanderen en Henegouwen gelegen, stelt datgene voor, wat Lodewijk XIV bij den vrede van Utrecht aan de Staten, die toen nog voorloopig in het bezit van de Zuidelijke Nederlanden waren, afstond met het oog op het inrichten van de dezerzijds gewenschte barrière. De rood omlijnde vestingen wijzen aan, hoe die barrière ten slotte geworden isGa naar voetnoot1). Hoewel op deze kaart de Zuidelijke Nederlanden met één en dezelfde kleur zijn aangegeven, moest toch de na het einde van den Spaanschen Successie-oorlog tot stand gekomen splitsing van het voormalige Spaansch Opper-Gelder in een staatsch, pruisisch en oostenrijksch gedeelte door het aanbrengen van verschillende kleuren worden aangeduid. Met het oog weder op de kleine schaal der kaart was het ondoenlijk de ingewikkelde toestanden aan de Maas van het Luiksche tot Staats-Brabant anders dan schetsmatig voor te stellen. Hetzelfde geldt omtrent de grensveranderingen in Staats-Vlaanderen, waarvan in dit deel eenige malen sprake is. De kettinglijn, die in het algemeen het gebied der Republiek van de haar omringende landen scheidt, wijst voor Staats-Vlaanderen de begrenzing van 1702 aan, terwijl de roode stippellijn aldaar doet zien, wat bij de grenswijzigingen van 1718 en 1785 is verloren gegaan. De veranderingen in het grondgebied der Generaliteitslanden door het in laatstgenoemd jaar met Jozef II gesloten tractaat van Fontainebleau zijn, voorzoover dat in dit bestek mogelijk was, door kleuren voorgesteld. De kartons, bij kaart 6 in den atlas van Mees geven van deze | |
[pagina 723]
| |
kwestie, een, zij het ook niet in alle opzichten nauwkeurig, toch wel voldoende overzicht. Aan de zuidgrens van Brabant zijn de brabantsche en luiksche enclaves van Baarle-Hertog en Luiksgestel aangegeven evenals het betwiste gebied van de abdij PostelGa naar voetnoot1). Kaart IV bedoelt slechts den lezers van dit deel een eenvoudig hulpmiddel ter oriënteering bij de lectuur aan de hand te doen; van daar dat slechts die namen van landstreken, eilanden, plaatsen enz., die in het deel vermeld worden, op de kaart en de kartons voorkomen. Een cartographische voorstelling van den groei en den toestand van ons koloniaal gebied in de 17de en 18de eeuw zoeke men dus hier allerminstGa naar voetnoot2). Gebrek aan plaatsruimte gebood de kartons met de voorstelling van ons verder afrikaansch en aziatisch koloniaal bezit of van de uitbreiding van onzen handel in die werelddeelen weg te laten. |
|