waakt. Dat begrijpt hij ook wel en daarom zal hij het wel per vliegtuig probeeren. Als hij eenmaal in Holland zit, kan hij alle mogelijke kanten uit.’
‘Vooruit dan maar weer,’ zegt de jongeman en klimt op de duo, terwijl Baxter den motor aantrapt.
Tegen zeven uur arriveeren zij op Croydon.
Zij begeven zich onmiddellijk naar het kantoor, waar Baxter zich legitimeert en den chef vraagt of de mogelijkheid bestaat, de wachtkamer te observeeren, zonder zelf gezien te worden.
‘Dat zal wel gaan,’ antwoordt de man, ‘gaat u maar even mee.’
Zij volgen hem naar een ander kantoor en hier wijst hij op een loket.
‘Van hier kunt u de heele wachtkamer overzien.’
Zij kijken door het raampje en Curleigh houdt den adem in. Dan zegt hij fluisterend:
‘Daar zit hij, vlak bij den ingang.’
‘Juist,’ zegt Baxter en slaakt een zwaren zucht. ‘Onze moeite is dus niet tevergeefsch geweest. Het is bijna altijd hetzelfde,’ vervolgt hij peinzend, ‘het einde van de meest opwindende jacht is zoo alledaagsch mogelijk. Ga mee, wij zullen hem arresteeren waar hij zit. En dat is gelukkig vlak bij de deur, dus kan hij ons niet zien aankomen.’
Zij verlaten het vertrek en stappen de wachtkamer binnen.
De man, die een kop koffie zit te drinken, kijkt onverschillig op.
‘Mag ik even uw paspoort zien?’ vraagt Baxter en toont zijn politiepenning.
‘Zeker, heeren,’ zegt de man bereidwillig en staat op. Hij grijpt in zijn binnenzak en het volgende oogenblik heeft hij een revolver in de hand.
Hij richt het wapen bliksemsnel op den inspecteur en haalt den trekker over.
Het schot knalt daverend in de groote ruimte, maar