‘Vlak om den hoek, colonel,’ zegt de inspecteur en voordat hij afscheid kan nemen, is de colonel met zijn getrouwen Baxter verdwenen.
‘Een ding begrijp ik niet, colonel,’ zegt Baxter, terwijl zij naar het postkantoor gaan, ‘wanneer heeft William Grant die aangeteekende weggestuurd?’
‘Dat wil ik nu juist te weten zien te komen,’ zegt zijn superieur en knikt goedkeurend. Het doet hem genoegen, dat den flinken inspecteur niets ontgaat.
In het postkantoor gaat hij naar het eerste het beste loket en zegt:
‘Mag ik den directeur even spreken?’
‘Waar gaat het over?’ vraagt de man met de gewichtigheid van een provinciaal beambte.
‘Over je grootmoeder,’ bijt de colonel hem toe. ‘Gauw een beetje of ik zet je in de gevangenis.’
Dit schijnt indruk te maken.
De man verdwijnt en komt even later terug, om de heeren in een spreekkamer te laten.
‘De directeur komt dadelijk bij u,’ zegt hij geheimzinnig en verlaat op zijn teenen de kamer.
‘Het lijkt wel of hij den Dalai-Lama aankondigt,’ zegt Rex Allan geamuseerd, maar is even later weer ernstig.
Dan komt de directeur van het postkantoor binnen en vraagt waarmee hij de heeren van dienst kan zijn.
Rex Allan legitimeert zich en de directeur is diep onder den indruk.
‘Wat verschaft mij de eer?’ vraagt hij en voegt er haastig aan toe: ‘Ik heb mijn schoonmoeder al lang niet vertrouwd, moet u weten.’
Baxter trekt rare gezichten en Rex Allan bijt verwoed op zijn onderlip. Dan zegt hij:
‘Het gaat hier op het oogenblik niet om uw schoonmoeder, maar om u.’
‘Dat dacht ik wel,’ zegt de man rustig en de twee beambten staren hem sprakeloos aan.