| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
Commissaris Holl breekt het verhoor van den op zoo onverwachte wijze gevangen inbreker af.
Het heeft toch geen doel.
De man blijft hardnekkig zwijgen.
De commissaris heeft het op alle mogelijke manieren geprobeerd: met dreigementen, met geduld, met vriendelijkheid en met listige kunstgrepen. Maar de man is er niet toe te bewegen, een verklaring af te leggen.
Holl vermoedt wel, wat de reden is.
Hij kent de meedoogenlooze rechtspraak van zulke internationale samenzweerders, smokkelaars, helers, spionnen en alle mogelijke misdadigers, wanneer een der leden iets aan de politie mededeelt, al is het ook onder pressie.
Hij weet, dat op verraad maar één straf staat.
Zonder genade.
De dood.
En de commissaris weet ook, dat de arrestant, nadat hij de gevangenisstraf, die hem natuurlijk te wachten staat, heeft uitgezeten, niets van zijn medeleden te vreezen heeft, terwijl de verrader geen
| |
| |
oogenblik rust zal hebben, en opgejaagd zal worden, tot het noodlot hem achterhaalt.
In zijn binnenste moet hij den zwijgenden gevangene eigenlijk gelijk geven, hetgeen hij echter niet laat merken. Maar het ligt niet in zijn bedoeling, nog meer kostbare tijd aan dit nuttelooze verhoor te besteden.
Een paar dingen is hij te weten gekomen, maar erg belangrijk zijn ze niet.
Hij weet het volgende:
De man is Rus en heeft een paspoort in zijn bezit, dat ongetwijfeld echt is. Hij heeft echter geen Hollandsch visum. Zijn naam is Kaminski.
De commissaris laat de noodige foto's en vingerafdrukken van den man nemen en geeft dan bevel, hem voorloopig naar zijn cel terug te brengen.
Dan belt hij naar de wachtkamer en vraagt, of er nog bezoek voor hem is gekomen.
‘Ja,’ luidt het antwoord en even later verschijnt een beambte, die den commissaris een visitekaartje van een der directeuren van de vliegtuigenfabriek.
De directeur wenscht hem persoonlijk te spreken.
‘Onder vier oogen,’ staat zelfs op het kaartje geschreven en Holl is nieuwsgierig.
‘Laat mijnheer binnenkomen,’ zegt hij en enkele oogenblikken later verschijnt de directeur.
Hij reikt den commissaris de hand, neemt op den aangeboden stoel plaats en begint:
‘Commissaris, ik heb u verzocht, mij zonder getuigen te willen ontvangen, omdat ik een aangelegenheid met u wilde bespreken, die mij, ondanks het groote respect dat wij voor de politie koesteren, al- | |
| |
leen u als gevolmachtigde van de regeering, kunnen toevertrouwen. De zaak, waarover het gaat, moet namelijk streng geheim worden gehouden.’
Na deze veelbelovende inleiding leunt de commissaris vol verwachting in zijn stoel achterover.
Zijn bezoeker gaat verder:
‘U heeft tot nu toe nog geen bericht van ons ontvangen, of wij na de nacht van de inbraak iets uit onze teekenzaal nummer vier missen......’
‘Inderdaad,’ mompelt Holl.
‘Dit had natuurlijk een gezonde reden, commissaris. Zelfs nadat wij alles grondig en meerdere malen gecontroleerd hebben, is het ons niet mogen gelukken te constateeren, dat er ook maar iets ontbreekt. In plaats daarvan hadden wij een ander vermoeden en dit is inmiddels tot onze spijt zekerheid geworden, en daarom kom ik naar u toe in plaats van te telefoneeren.
‘De zaak is namelijk deze:
Zooals u waarschijnlijk zult weten, behoort zaal nummer vier tot onze geheime constructieafdeeling en daarom is zij ook in ons hoofdgebouw ondergebracht. Sedert eenige maanden zijn wij met een nieuwe uitvinding bezig. De eenige personen, die hiervan tot heden op de hoogte waren zijn: de minister, de directie van de K.L.M., mijn collega's en ik, en de oudste en meest betrouwbare medewerkers van onze fabriek. Vandaag komt u er nog bij, want ik zal het u vertellen. Het gaat om een buitengewoon gecompliceerde maar vernuftige methode, om den motor tijdens de vlucht een zeker kwantum ozon
| |
| |
toe te voeren, hetgeen begrijpelijkerwijze de kracht der explosies belangrijk vergroot.
‘In de praktijk is deze uitvinding nog niet beproefd. Voorloopig hebben wij alleen nog maar de plannen en een model in ons laboratorium. Wij zijn er nu van overtuigd, dat iemand die plannen gezien heeft en wel iemand, die er niet toe gerechtigd was. Dit zou natuurlijk voor onze fabriek groote nadeelen ten gevolge hebben en......’
Hier valt Holl hem in de rede.
‘In hoeverre?’ vraagt hij.
‘Ik hoef alleen maar aan de mogelijkheid te denken, dat een vreemde mogendheid van deze uitvinding gebruik zou maken, om hun oorlogsvloot te versterken.’
Holl knikt.
Dat is inderdaad duidelijk. Na even te hebben nagedacht, vervolgt hij:
‘Nu moet u eens goed luisteren, mijnheer. Als ik uw verklaring goed begrepen heb, waren de plannen of teekeningen van deze inderdaad verbazingwekkende uitvinding voltallig in de teekenzaal aanwezig. Is dat zoo?’
‘Zeer juist.’
‘Hm, op grond van welke aanwijzingen bent u dan tot de overtuiging gekomen, dat een outsider aan die teekeningen heeft gezeten?’
‘Dat zal ik u zeggen, commissaris,’ glimlacht de directeur. In de lade, die de bewuste teekeningen bevatte, bevonden zich ook nog andere papieren. En de employé's, die er direct mee te maken hebben, verklaren eenstemmig, dat deze documenten den
| |
| |
volgenden morgen anders in de lade lagen, dan men ze den vorigen avond had neergelegd.’
‘Was het slot beschadigd?’
‘Neen.’
‘Wie heeft het onderzoek geleid?’
‘De chef van de teekenzaal.’
Holl knikt tevreden.
‘Dan heeft hij het zeer nauwkeurig gedaan en ik maak hem mijn compliment.’
Weer denkt hij eenigen tijd na en wendt zich dan met een nieuwe vraag tot den directeur:
‘En hoe stelt u zich voor, dat een inbreker des nachts in een minimum van tijd in een stikdonkere kamer op een onbekende plaats van teekeningen profiteeren kan, wanneer hij ze niet in zijn zak steekt en meeneemt?’
‘Dat is al heel eenvoudig, commissaris,’ luidt het antwoord.
‘Eenvoudig?’
‘Ja. Hij fotografeert ze.’
Holl kijkt verbaasd op.
‘Fotografeeren? ...... In het donker?’
‘Ja, dat is namelijk heelemaal niet moeilijk. Een heel kleine sterke reflector, die aan de zijden met de handen wordt afgedekt, is voldoende.’
‘En een klein, scherp fototoestel, dat zou ik nooit voor mogelijk gehouden hebben,’ zegt Holl verbaasd.
Maar de ander schudt het hoofd.
‘Dat is niet eens noodig, commissaris. Een vel uiterst gevoelig broomzilverpapier wordt op de transparante teekening gedrukt, dan twee of drie
| |
| |
seconden het volle licht van een kleinen reflector er op, de teekening terug in de lade, het belichte negatiefpapier in de binnenzak van de jas en...... verder hoeft er niets te gebeuren. De foto is klaar.’
Met gespannen aandacht heeft Holl naar deze uiteenzetting geluisterd.
Dan zegt hij:
‘Dat is zeer interessant. Een mensch is toch nooit te oud om te leeren. Hij had er geen flauw idee van dat zooiets mogelijk was...... Wat ik nog vragen wilde: om hoeveel teekeningen gaat het eigenlijk?’
‘Vijf.’
Holl denkt aan den inhoud der zakken van Kaminski en het reçu van den aangeteekenden brief.
Dan zegt hij:
‘Ik wil u niets beloven, maar ik moet me al heel erg vergissen, wanneer ik er geen kans toe zie, u de eventueele afdrukken van uw teekeningen binnen zeer korten tijd ter hand te stellen. Wat zegt u daarvan?’
Maar de directeur is niet erg optimistisch. Hij schudt het hoofd en zegt:
‘Al zou u dat lukken, commissaris, vrees ik toch, dat het te laat zal zijn.’
‘Hoezoo?’
‘Omdat de kans dan groot is, dat al veel te veel oogen de teekeningen gezien hebben.’
‘Op dit punt kan ik u tenminste gedeeltelijk geruststellen,’ antwoordt de commissaris. Wanneer bepaalde en gerechtvaardigde vermoedens, die ik koester - ik herhaal en leg er nogmaals den nadruk op, dat het nog slechts vermoedens zijn - waarheid
| |
| |
blijken te zijn, dan ontvangt u de eventueele afdrukken van uw teekeningen nog vandaag terug. En dan kan ik u meteen de zekerheid geven, dat de eenige outsider, die ze gezien heeft, in een van onze onvolprezen cellen opgeborgen is en er binnen afzienbaren tijd geen kans toe zal zien, zich in het openbaar te vertoonen. Want hij heeft in elk geval ingebroken en dat is nu eenmaal strafbaar.’
Nu is de beurt aan den directeur, om groote, verbaasde oogen op te zetten.
Dan zegt hij:
‘Wanneer u daar werkelijk in slaagt, commissaris, zou dit onze stoutste verwachtingen overtreffen. U zou de K.L.M. en ons een zoo grooten dienst bewijzen, dat wij ons niet gemakkelijk zouden kunnen revancheeren.’
Maar Holl weert dit compliment bescheiden af en eindigt het gesprek met de woorden:
‘Ik zou niet weten, waarom u zich zoudt moeten revancheeren; bovendien zijn uw vriendelijke woorden aan mijn adres nog een beetje voorbarig. En om u de waarheid te zeggen: geluk en een toevallige samenloop van omstandigheden hebben een grooter deel aan dit succes dan ik.’
‘Ja, ja, dat zal wel,’ lacht de directeur van de vliegtuigenfabriek en schudt de commissaris tot afscheid hartelijk de hand.
Een uur later brengt een bode van den P.T.T. het aangehouden en in beslag genomen aangeteekende schrijven van Kaminski op het hoofdbureau van politie.
De commissaris laat hoofdinspecteur van Hoog- | |
| |
straaten waarschuwen, die enkele oogenblikken later nieuwsgierig binnenkomt.
Holl noteert allereerst het adres van den ontvanger in New York.
‘Ronald Winton, 342 Maplestreet, New York Cit, U.S.A.’
Dan wordt de brief geopend.
Een samengevouwen schrijven valt er uit, maar Holl grijpt eerst naar den verderen inhoud.
Eenige tamelijk stevige vellen papier.
Precies vijf stuks!
De commissaris fluit door de tanden, maar rimpelt dan plotseling het voorhoofd.
De vijf vellen zijn blanco.
Wel is bij alle vijf de eene zijde ruw en de andere glad, maar dat is het eenige, wat er aan te zien is.
De commissaris staat net op het punt, den hoofdinspecteur uit te leggen, wat deze vijf papieren te beteekenen hebben, als hem iets te binnen schiet.
Hij denkt aan het uitdrukkelijke verzoek van den directeur van de vliegtuigenfabriek.
Deze gedwongen, maar in dit bijzondere geval noodzakelijke geheimzinnigheid tegenover dezen jongeren, intelligenten collega is den commissaris buitengewoon onaangenaam. Het lijkt hem niet eerlijk.
Maar hij heeft zijn plechtige belofte gegeven en er is dus niets aan te doen.
Daarom praat hij niet over de vijf blanco papieren en neemt den bijgesloten brief op.
Maar ofschoon de inhoud maar kort is, is hij toch zoo belangrijk, dat hij in ruime mate voldoende is, om den hoofdinspecteur bezig te houden.
| |
| |
Hij luidt::
‘Inliggend het gewenschte. Bosma functionneert. Ik raad voorloopig geen nieuwe actie aan, want de politie is zeer actief. Er is echter nog geen gevaar. Kaminski goed. Verzoeke vijfhonderd dollar aan Gré Mastenbroek, Waldeck Pyrmontkade 200, Den Haag; na ontvangst van deze zending. Neem voorlopig kort verlof. Voorzichtigheid is geboden, want I.R. is vrij en aan boord van de Nieuw-Amsterdam.
D.P.’
Holl blijft onbeweeglijk zitten.
Dat is het toppunt.
Want hij begrijpt niet alleen, hoe belangrijk deze paar regels voor het verdere verloop van het onderzoek zijn, maar hij herkent ook het handschrift.
Dat heeft de onbekende vrouw geschreven.
En ze noemt zich D.P.
Bovendien zal ze zich een paar dagen verstoppen en na aankomst van de zending, dus over 'n dag of vijf, op nummer 200 van de Waldeck Pyrmontkade in den Haag een bedrag van vijfhonderd dollar verwachten.
Prachtig.
Deze Gré Mastenbroek is een medeplichtige of anders...... is hier een adresboek? ...... Dank u wel. 's-Gravenhage........ Wagenstraat........ Waldeck Pyrmontkade...... 196, 198, hier 200...... aha, pension Insulinde...... zoo, zoo, dus ze zal het zelf in ontvangst nemen. Zooveel te beter, want de eenige, die de vrouw van vroeger goed kent, zal dan aan- | |
| |
wezig zijn, namelijk inspecteur Grant uit Palembang.
Verder beveelt zij een opschorting van verdere actie aan, omdat ‘de politie zeer actief is.’
‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben, zus,’ grinnikt de commissaris.
Ook staat: er ‘echter nog geen gevaar.’
‘Nou wacht maar, schatje, dat zullen wij nog wel zien,’ bromt de commissaris grimmig en dan blijft zijn blik op den zin rusten:
‘Bosma functionneert.’
Holl kijkt glimlachend naar den hoofdinspecteur en verklaart plechtig:
‘Ik zweer, dat ik gedurende de rest van mijn leven in vrouwenkleeren op het bureau zal komen, wanneer Bosma de volgende week om dezen tijd nog functionneert...... wat zegt u...... wie Bosma is? O, dat is oom Piet uit de Kleine Weenastraat in Rotterdam...... van dien ouden boef weet de vrouw natuurlijk ook, dat I.R., dus Iala Reichenbach, weer aan boord van haar schip is en in New York den mooien mister Winton zou kunnen ontmoeten...... overigens wacht 's even.’
Holl neemt den hoorn van den haak en laat zich met het telegraafkantoor verbinden.
Dan geeft hij het volgende telegram op:
‘Secret State Police New York. Ronald Winton, 342 Maplestreet, New York Cit- wordt verdacht van poging tot vergiftiging van Hollandsche en paspoort diefstal. Mededeelingen verzoekt Crimineele Recherche Amsterdam.’
Van de andere vermoedelijke misdaden van mister Wilton zegt Holl met opzet niets.
| |
| |
Hij weet, dat de Amerikaansche politie zich niet voor menschen interesseert, die in Europa spionneeren.
Evenmin zal zij zich over het feit drukmaken, dat iemand tegen de Nederlandsche immigratiewet heeft gezondigd.
Maar een poging tot moord op Amerikaansch grondgebied en de eveneens in Amerika uitgevoerde diefstal van een paspoort zullen ongetwijfeld ten gevolg hebben, dat mister Winton niets meer zal kunnen ondernemen, zonder dat de New Yorksche politie het onmiddellijk te weten komt.
En vermoedelijk zullen er dan wel andere feiten aan den dag komen, die de politie aanleiding geven, den man niet langer vrij te laten rondloopen.
Dan zal ook de tijd zijn gekomen, om uit te vinden, wie deze D.P. is.
|
|