| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
Inderdaad gebeurt het niet dikwijls, dat commissaris Holl zich vergist, wanneer het om belangrijke dingen gaat.
Vanzelfsprekend heeft hij in zijn lange loopbaan, die vol is van belangrijke gebeutenissen, wel eens fouten gemaakt en nederlagen geleden, maar hij heeft ook een heele reeks prachtige successen geboekt.
En deze zijn verre in de meerderheid.
Reeds als jong volontair bij den geheimen dienst in Shanghai toonde hij een buitengewone dapperheid, benevens een verbazingwekkende slimheid.
Daarna wordt hij naar West-Indië overgeplaatst en toont in Curaçao, Aruba, St. Martin, Saba en ten slotte ook in Paramaribo opnieuw, dat hij voor politiebeambte in de wieg is gelegd.
Op negenentwintig jarigen leeftijd wordt hij tot adjunct-inspecteur benoemd en naar de kleine Soenda eilanden overgeplaatst.
Op Timor, Lombok, Flores, Soemba en Bali leert hij van Maleische dieven, Chineesche smokkelaars en Japansche spionnen wat het zeggen wil, perfect en met succes te kunnen liegen.
Later verschijnt hij op Borneo en jaagt met een handjevol militaire politie door half Celebes achter
| |
| |
een zeerooversbende aan, tot hij ze eindelijk te pakken heeft. Op Sumatra wordt hij inspecteur eerste klas moet een uiterst moeilijk en gevaarlijk zaakje op de Molukken in orde maken en komt met een diepe hoofdwond en zijn benoeming tot hoofdinspecteur terug.
Op Madoera wordt hij bijna door Chineesche opiumsmokkelaars, die hij een beetje overmoedig in zijn eentje te lijf was gegaan, om zeep gebracht; maar op het laatste nippertje wordt hij door de inboorlingen gered.
Zijn wilde Odyssee eindigt ten slotte in het kalmere vaarwater van het gouvernement op Java.
In 1916 wordt hij van Batavia naar Buitenzorg overgeplaatst en krijgt daar tot het einde van den wereldoorlog de leiding van den anti-spionnagedienst.
Hij is nu van alle markten thuis en wordt naar het moederland terug geroepen, werkt in alle elf provincies, boekt opzienbarende successen en wordt ten slotte tot commissaris benoemd.
Iemand als commissaris Holl heeft uit den aard der zaak ontzettend veel te doen. Dat hij zich desondanks met kleinigheden als paspoortmoeilijkheden bezig houdt, moet vanzelfsprekend een bijzondere reden hebben.
En die reden is de ongeloofelijke nieuwsgierigheid van dezen harnekkigen menschenjager.
Slechts zijn geweldige energie stelt hem in staat, zich met alle mogelijke kleinigheden bezig te houden.
Zonder nochtans de groote en belangrijke gevallen te verwaarloozen.
| |
| |
Maar voor hem is niets onbelangrijk.
Hij stelt letterlijk in alles belang. Hij interesseert zich voor fietsendieven, ondervraagt menschen, die wegens dronkenschap ingerekend worden of die aan den verkeerden kant van den weg hebben geparkeerd.
Dit vergt natuurlijk veel tijd.
Maar commissaris Holl heeft er geen spijt van. Want door deze nieuwsgierigheid is hij vaak de meest vreemdsoortige dingen op het spoor gekomen.
Hoe dan ook - hij is en blijft nieuwsgierig.
En in het bijzonder, wanneer het om een zaak gaat, die hij niet begrijpt.
En toen een paar dagen geleden het eigenaardige telegram van het Nederlandsche generaal-consulaat uit New York binnenkwam, dat hij tusschen een stapel papieren en rapporten op zijn lessenaar vond, heeft hij het onmiddellijk apart gehouden, om het later op zijn gemak nog eens te bestudeeren.
Zijn belangstelling was onmiddellijk opgewekt.
Want in dit telegram stonden heel wat dingen, die hij heelemaal niet begreep.
Bijvoorbeeld:
Wanneer een jongedame een afschuwelijk Hollandsch spreekt en desondanks de bedoeling heeft, tegenover den consul-generaal in Amerika zonder paspoort als Hollandsche op te treden, zal zij waarschijnlijk niet zoo dom zijn, een totaal on-Hollandschen naam op te geven en bovendien braaf te vertellen, dat haar ouders respectievelijk uit Zwitserland en Schotland stammen, dat zij zelf uit Berlijn komt en in Frankrijk woont.
| |
| |
Dus allemaal verklaringen, die eerder geschikt zijn wantrouwen op te wekken dan vertrouwen in te boezemen.
Maar zelfs wanneer men zou veronderstellen, dat een dergelijke stommiteit mogelijk was, blijft er altijd nog iets over, dat totaal onbegrijpelijk is.
En dat is de bewering van de jongedame, dat zij stewardess op de ‘Nieuw Amsterdam’ zou zijn.
Zelfs iemand, die zoo goed als zwakzinnig is moet weten, dat men heden ten dage per radio binnen enkele minuten informeeren kan, of een lid van de equipage aan boord is of niet.
Bovendien zal iemand, die zonder papieren in een vreemd land rondwandelt, zijn uiterste best doen, geen opzien te verwekken en dus niet willens en wetens in onmacht vallen, aangezien dit meestal een onderzoek naar de identiteit van het slachtoffer ten gevolge heeft.
Ten slotte is het heelemaal onbegrijpelijk, dat iemand, die alleen maar bewusteloos wenscht te worden, een gevaarlijk vergif inneemt.
Neen... daar klopt iets niet.
Of er is iets niet in orde met Iala, die op Ellis-Island geïnterneerd is òf met de andere, die zich ergens in Holland ophoudt.
Misschien ook met alle twee.
Hoe dan ook, er hapert iets aan de zaak en commissaris Holl wil weten, wàt.
Daarom heeft hij ook den uitgang van de equipage van het schip laten bewaken.
Met het bekende resultaat.
Dit was echter geen teleurstelling voor hem.
| |
| |
Integendeel.
Hierdoor wordt zijn vermoeden, dat er iets niet klopt, niet alleen bevestigd, maar hij gelooft nu ook, dat hij wel weet, welke Iala Reichenbach iets op haar kerfstok heeft.
En te oordeelen naar haar geraffineerde en meedoogenlooze manier van optreden is het zelfs niet weinig, wat zij op haar kerfstok heeft.
Want het is gemakkelijk genoeg na te gaan, wie het was, die voor de echte mevrouw van Ommeren de ‘Nieuw Amsterdam’ verliet.
Natuurlijk met een echte pas.
Tenminste, wat het document en den stempel betreft.
De rest is voor een beroepsmisdadiger niet al te moeilijk. Holl heeft op dat gebied heel wat ervaring opgedaan.
Er bestaan prachtige vloeistoffen, die alles wat met inkt in den pas is geschreven, in een minimum van tijd onzichtbaar maken, zoodat de noodige ruimte vrij wordt een anderen naam in te vullen.
Het spreekt haast vanzelf, dat de echte Iala Reichenbach tamelijk veel op haar opvolgster geleken moet hebben, maar dat kan niet erg moeilijk zijn geweest, want zulke groote slanke, blonde vrouwen zijn er in Holland in overvloed. Bovendien heeft de commissaris zelf kunnen constateeren, dat zij - oppervlakkig bekeken - ook voor mevrouw van Ommeren door kon gaan.
Hetgeen trouwens bij de pascontrôle inderdaad gebeurd is.
Commissaris Holl weet ook, dat de stewardess
| |
| |
voor de eerste maal de reis op de ‘Nieuw Amsterdam’ meemaakte, zoodat de kennismaking met het overige personeel slechts oppervlakkig was, waardoor de kans op ontdekking tot een minimum beperkt was.
Alles tezamen genomen, een mooi uitgedacht plan en handig ten uitvoer gebracht.
Overigens het plan van een Buitenlandsche.
Want een Hollandsche kan het land binnenkomen, wanneer en waar zij wil.
Dus een vreemdelinge, die het land wil binnenkomen.
In 't geheim, wel te verstaan. Dus met een bepaalde bedoeling.
En te oordeelen naar den aard der voorbereidingen is dit geen onschuldige bedoeling, en dat heeft de nieuwsgierigheid van commissaris Holl opgewekt.
En wel in hooge mate.
Den volgenden morgen arriveert de chef-stewardess van het vlaggeschip der Holland Amerika Lijn op het hoofdbureau van politie aan den Coolsingel en vraagt commissaris Holl te spreken.
Zij wordt onmiddellijk toegelaten.
‘Juffrouw van Gardingen, niet waar?’
‘Ja, commissaris.’
‘Het is prettig, dat U zoo vroeg gekomen bent, juffrouw. Ik wilde U iets vragen. U heeft op Uw laatste uitreis nieuw personeel gekregen van de “Statendam” als ik me niet vergis...... Kent U de namen van Uw ondergeschikten zoo'n beetje? Of zijn het er te veel?’
| |
| |
‘Ik weet het precies, commissaris. Op onze laatste uitreis kregen wij van de “Volendam” en de “Rotterdam” elk een nieuwe stewardess en van de “Statendam” twee, namelijk juffrouw Hoogstraten en juffrouw Reichenbach. De twee anderen...’
De beambte valt haar in de rede.
‘Wacht U even, juffrouw. Ik merk al, dat U het personeel aardig kent. Om nu op juffrouw Reichenbach terug te komen... als ik goed ingelicht ben, was zij in de tweede klas werkzaam. Klopt dat?’
‘Inderdaad. Zij had nachtdienst in de salon en op de terugreis dagdienst op sportdek C.’
‘Aha, dus op de heenreis nachtdienst in de salon... Vertelt U me nu eens, juffrouw van Gardingen, met hoeveel mannelijke of vrouwelijke collega's doet een nacht-stewardess eigenlijk dienst?’
‘Met niemand. Zij is alleen. Dat is voor den nacht ruim voldoende.’
Dat is zeer interessant’, knikt de commissaris en maakt een paar aanteekeningen.
‘En hoeveel dames slapen in een hut?’ informeert hij verder.
‘Op het vlaggeschip hebben de menschen, die den nachtdienst waarnemen, ieder een eigen hut onder het achterdek, om overdag te kunnen slapen.’
‘Juffrouw Reichenbach was dus op haar eerste reis op de “Nieuw Amsterdam” overdag noch 's nachts in gezelschap van andere collega's?’
‘Dat wel. Want het personeel, dat nachtdienst heeft, eet gemeenschappelijk.’
Commissaris Holl denkt even na en zegt dan samenvattend:
| |
| |
‘Als ik U dus goed begrijp, heeft juffrouw Reichenbach weliswaar met de anderen gegeten, toen zij nachtdienst had, maar heeft zij op de terugreis met andere menschen aan tafel gezeten?’
‘Dat klopt precies, commissaris,’ antwoordt de chef-stewardess een beetje verwonderd. ‘Het is mij alleen niet duidelijk, waarom U...’
Holl valt haar in de rede.
‘Niet zoo haastig, juffrouw. Ik zal U precies vertellen, wat voor mij het belangrijkste punt is. Ik wil er achter zien te komen, welke personen deze juffrouw Reichenbach niet alleen op de heenreis, maar ook op de thuisreis gezien en gesproken kunnen hebben. Begrijpt U nu waar ik heen wil?’
Juffrouw van Gardingen knikt.
‘Dat is niet moeilijk te beantwoorden. Er zijn maar twee personen, die juffrouw Reichenbach op beide reizen gezien en gesproken hebben.’
‘En wie zijn dat?’
‘De purser en ik.’
Holl knikt opnieuw.
Hij schijnt te denken. ‘Dat dacht ik wel’, en vervolgt tamelijk opgeruimd:
‘Aangezien de purser waarschijnlijk niet zooveel contact met het personeel had als U en waar hij bovendien in Hilversum woont, zou ik U nog graag een paar vragen willen stellen.’
Juffrouw van Gardingen glimlacht.
‘Gaat U gerust Uw gang, commissaris.’
‘Dat is aardig van U... Ik zal U precies vertellen, wat ik wil weten. Kunt U zich iets herinneren... al is het ook nog zoo'n kleinigheid... die den indruk bij
| |
| |
U heeft gewekt, dat juffrouw Reichenbach op de thuisreis anders was dan op de heenreis? Denkt U rustig na, alvorens te antwoorden, want Uw antwoord kan voor vele menschen van het grootste belang zijn.’
Maar de chef-stewardess hoeft heelemaal niet lang na te denken.
Zij kijkt commissaris Holl verwonderd aan en antwoordt onmiddellijk:
‘Het is wel eigenaardig, dat U dat vraagt. Toen wij naar Rotterdam werden gesleept, heb ik nog lang en breed met den purser over de vreemdsoortige verandering van deze stewardess gesproken. Bij deze gelegenheid hoorde ik trouwens voor het eerst, dat ons consulaat in New York naar haar geïnformeerd had.’
Holl springt op.
‘Maar dat is schitterend, juffrouw’, roept hij opgewonden. ‘Gaat U verder. Schiet een beetje op! ... Neemt U mij niet kwalijk, maar ik ben ontzettend nieuwsgierig naar de rest van Uw verhaal.’
‘Juffrouw Reichenbach kwam met prima getuigschriften van de “Statendam” bij ons. Ik heb de dienstrapporten over haar natuurlijk gezien en die waren uitstekend. Haar werk tijdens de uitreis was geheel in overeenstemming met haar getuigschrift en afgezien van haar ongeloofelijke accent was zij...’
Opnieuw valt Holl haar in de rede.
'n Oogenblik. Bent U er wel zeker van, dat Iala Reichenbach Hollandsche is?’
‘Absoluut,’ luidt het antwoord.
‘Waarom?’
| |
| |
‘Omdat onze maatschappij geen buitenlanders in dienst neemt en ik uit eigen ervaring weet, hoe streng deze maatregel wordt doorgevoerd.’
‘Dat is inderdaad voldoende’, geeft Holl toe en maakt opnieuw een aanteekening.
De chef-stewardess vervolgt:
‘Zij voldeed dus uitstekend, afgezien van haar verschrikkelijke uitspraak van onze moedertaal, maar daarentegen sprak zij Engelsch, Fransch, Spaansch en Duitsch haast nog beter dan ik...’
‘En in hoeverre was zij veranderd?’ informeert Holl ongeduldig.
‘Zooals ik zooeven al zei, zij voldeed uitstekend op de heenreis. Maar op de thuisreis hadden wij niet minder dan zes klachten van verschillende gasten over haar, en de kapitein heeft haar driemaal moeten bestraffen, omdat zij zich niet aan de... hoe moet ik het noemen? ... aan de “boord-discipline” gehouden heeft.’
‘Wilt U dat heel uitvoerig vertellen?’ vraagt de commissaris, die nu elk woord mee stenografeert en steeds opgewondener wordt.
‘Dat is gauw verteld en eigenlijk alleen maar vreemd, omdat zij zich op de uitreis zoo voorbeeldig had gedragen. De klachten hadden alleen maar op slordigheden betrekking, dus foutieve uitvoeringen van bestellingen, zooals ze wel eens bij beginnelingen voorkomen. Maar dat was niet het ergste. Zij werd herhaaldelijk op plaatsen aangetroffen, die voor leden van de equipage streng verboden zijn. En dat is drie keer gebeurd. En dat is het maximum. Nog één keer, en zij wordt onmiddellijk ontslagen.’
| |
| |
‘Hm’ bromt Holl en is tot groote verbazing van juffrouw van Gardingen in een buitengewoon goed humeur. Dan verzoekt hij haar, verder te vertellen.
De commissaris verneemt nu een tweede verandering, die met de stewardess heeft plaats gehad.
‘Het gekste van de zaak is eigenlijk nog iets anders, commissaris. Ik heb het tijdens zoo'n reis geweldig druk en daarom heb ik het eigenlijk pas later opgemerkt. Dat wil zeggen: ik heb het me pas later gerealiseerd. Ik heb toch over haar afgrijselijke accent gesproken, niet waar?’
‘Ja.’
‘En weet U, wat er gebeurd is? Nadat zij drie dagen in New York was geweest, was deze afschuwelijke uitspraak niet alleen totaal verdwenen, maar een onvervalscht Jordaansch was er voor in de plaats gekomen. Heusch, het is niet te gelooven, maar het is een feit. Niet dat ik zelf uit die buurt kom, maar ik heb dat taaltje dikwijls genoeg gehoord en kan me onmogelijk vergissen. Maar U schijnt het heelemaal niet gek te vinden. Het lijkt er eerder op, dat U er pleizier in heeft.’
‘Dat is ook inderdaad het geval,’ zegt commissaris Holl glimlachend.
Dan staat hij plotseling op.
‘Ik dank U zeer voor Uw inlichtingen, juffrouw van Gardingen,’ zegt hij tamelijk kort en laat de chef-stewardess uit.
Hij heeft een heeleboel te doen.
Want hij weet, dat zijn vermoeden juist is geweest.
|
|