den oorlog haar gaf, de overkomst van haar broer uit Nieuw Zeeland naar Engeland en diens sneuvelen, dreven haar gedachten en droomen terug op de wereld van haar jeugd: Nieuw Zeeland, het ouderlijk huis, de ouders, zusters, grootmoeder. En zij schiep een familie-groep, die telkens in haar verhalen terugkeert en waarin men natuurlijk wel geen feitelijke autobiografie moet zien, maar toch iets, wat daar, door een edelste en gevoeligste kunst herschapen, in wezen zeer nabij komt.
De inleiding verhaalt (Pag. X) een aardige anecdote. Toen Prelude (afzonderlijk) verscheen, nam de pers er geen notitie van. Maar de drukker in een provincieplaats, die het boekje gedrukt had, had het handschrift gelezen en riep, toen hij het uit had: ‘Waarachtig, die kinderen zijn echt’. En ook later,toen Katherine Mansfield beroemd was geworden, was het haar grootste vreugde, dat haar boeken eveneens zoo door ‘niet-litteraire’ lezers werden gewaardeerd.
De uitroep van dien drukker, zegt Middleton Murry, is misschien wel de beste critiek die op haar werk is gegeven. In zekeren zin is dit zoo, maar men moet dit woord ‘werkelijk’ dan toch wel bijzonder ruim opvatten. En is het dan niet het criterium voor alle waarlijk groote kunst?
Indien ik de kunst van Katherine Mansfield - inderdaad groote kunst, als men bij groot niet onmiddellijk eigenlijk denkt aan grootsch; daarvoor is zij te teeder, te intiem - met één zin zou willen omschrijven, zou ik daarvoor liever die uitspraak van Middleton Murry zelf nemen (pag. XIII): ‘Katherine Mansfield responded more completely to life than any writer I have known’.
Ja, dit is het, en nergens zoozeer als in die twee verhalen, die trouwens min of meer bij elkaar hooren: Prelude en At the bay. Het eigenaardige van deze verhalen - die elk op precies dezelfde wijze gebouwd zijn: uit kleine achterelkaar geregen stukjes, elk van een paar bladzijden lang, en elk op zich zelf een volledig beeld van een of meer menschen op een bepaald oogenblik en een bepaalde plaats - is, dat zij eigenlijk in het geheel geen