In memoriam J.G. Danser
Onder den titel Ontmoetingen verscheen in 1917 bij J. van Krimpen te 's-Gravenhage een bundeltje van 24 sonnetten door J.G. Danser. Het meerendeel dezer gedichten was vroeger in De Beweging verschenen, en had daar reeds de aandacht van de trouwe lezers van dat tijdschrift getrokken.
Hoewel waarschijnlijk toch niet dadelijk. De poëzie van Danser immers is geenszins van de soort, die spoedig de aandacht trekt. Eerder is het tegendeel het geval. Hoe eenvoudig ook - of misschien juist om dien eenvoud - vereischt zijn vers ter waardeering een liefdevolle overgave van den lezer, een geneigdheid om zich te laten doordringen door de fijne bekoringen eener poëzie, die, vluchtig gelezen, vrij gewoon schijnt en pas langzamerhand - maar dan ook bij iedere herlezing in stijgende mate - haar edele eigenschappen openbaart. En is dit eenmaal het geval geweest, dan kan men die verzen niet meer herlezen zonder een gevoel van verwondering - en bewondering - over de rijpe beheersching en de zeldzame volmaaktheid dezer poëzie.
Toen Ontmoetingen uitkwam, moet Danser ongeveer 23 jaar zijn geweest. Op dien leeftijd hebben vele dichters reeds werk gegeven, dat in aanleg misschien belangrijker is dan dat van Danser. Maar ik ken slechts weinigen, die, zoo jong, reeds zoo absoluut hun ‘eigen rijk’ hebben gevonden, die hun noodzakelijke beperktheid (die voor ieder kunstenaar uiteraard in min of meerdere mate bestaat) zóó volkomen hebben weten te aanvaarden, dat zij eerder een deugd dan een gebrek van hen is geworden.
Het is uiterst moeilijk uit de 24 sonnetten, waaruit de bundel Ontmoetingen is samengesteld, een keuze te doen, aangezien zij voor het meerendeel vrijwel gelijkwaardig zijn. Ik schrijf het volgende sonnet dan ook niet over om het aldus uit de reeks te lichten, maar alleen als een goed voorbeeld van de gave kunst des dichters.