Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] Verandering Die de beschutte veiligheid verlaten, Verbrekende den kring om 't huislijk vuur, En gloeiend door de koorts van 't avontuur, Zich wagen aan den dool langs de aardsche straten - Wel waarlijk kiezen zij het beste deel: Zij kunnen van hun groote hart niet rusten, En zonnegouwen noch besneeuwde kusten Slaan hun onstuimigheid in 't daagsch gareel. Zij huizen hongerend in schaamle wonen, Hoog boven 't rustloos druischen van de stad, En vragen niet, maar voelen slechts, met wat Verheerlijking de dagen hen beloonen. Zoo heb ook ik mij 't later eens gedacht. Mijn jonkheid hunkerde naar wilde tochten, Die tusschen het rumoer der menschheid zochten Naar 't eenig heil waarop mijn leven wacht. Zoo is het nog. Maar ik gevoel: 'k verander Want jaar na smartlijk jaar ging mij voorbij; Ik weet mijn felle jeugd nog wel naast mij, Maar toch, wij werden vreemder voor elkander. Nu droom ik soms van een zeer stil bestaan, Van menschenver, verlangend en verloren, Gewiegd aan 't warme hart van 't rijpe koren In zomersche bekoring ondergaan; Van weeldrige en toch ingetogen uren, Voor dood en leven evenzeer bereid, Waarvan het eene na het andre glijdt Als takkenschaduw trekt langs witte muren. [pagina 86] [p. 86] Hoe anders was ik 't hopen eens gewend! Toch vrees ik niet, dien vrede te verwerven; Maar ik ben bang, den ouden droom te ontsterven, Voordat ik ooit zijn volheid heb gekend. Vorige Volgende