Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] In Twijfel Klein meisje, dat ik vond na zóó lang zwerven, Mijn twijflend peinzen ziet u droevig aan: Nog vele liefden moeten in mij sterven, Voordat mijn liefde naar u heen kan gaan. Steeds loomt een oude koorts mijn moede leden. Ik heb het vale pad der eenzaamheid Te vaak onzeker en alleen getreden: Nog ben ik niet tot samengaan bereid. Wel is mij 't heil door u meer dan vermoeden, Maar ach, de ziel is wankel, zwerfsch het hart; En hoe we ook naadring van geluk bevroeden, Een drang is in ons, die dit komen mart. Ik heug mij nog te diep de wreede tijden, Wanneer het lente werd in plotsen dooi, Langs teeren hemel milder zonlicht vlijde, En streelsche luchten roken zoet als hooi. Wat ging ik toen verlangend en verlaten Den lauwen, duffen weg ter avondstad. Van al de menschen in de lichte straten Was er niet één, die mij iets teeders had. En hooploos won ik 't vaag-vergrijsde buiten, Waar langs de velden heen trok de avonddamp. Ter stad gekeerd zag ik aan vreedge ruiten Het licht van wie daar zate' om eigen lamp. Kranke muziek weende langs verre wegen; Een weemoed pijnde 't hart, dat immer vroeg, Wanneer een vrouwelach uit een der stegen Door de' avond als een licht te voorschijn sloeg. [pagina 52] [p. 52] Toch, déze vreugd was bij dit dwaze dwalen Altijd de mijne, ofschoon der droefheid leen: Dat 'k mijn verlangen niet hoefde in te palen, Maar zenden mocht naar alle droomen heen. En deze vrijheid kan ik nog niet missen. - Gij zijt zoo goed, zoo wijs; verwijt mij niet, Maar leid door raadselige duisternissen Mij naar het doel, dat gij reeds lang beriedt. Nog vele liefden moeten in mij sterven, Die nu als vlammen om mij henen slaan: Ik zal u nog veel dagen moeten derven, Aleer wij liefde's koelten binnengaan. Vorige Volgende