Het verlangen(1921)–J.C. Bloem– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Lyrisch [pagina 40] [p. 40] Futura Als eens de hooge vloed der jeugd gaat dalen, Dan vloeit mijn leven kalm en toch zoo schoon ‘Lijk 't water in de Hollandsche kanalen: Doodstil, maar spieglend lucht en boom en woon. Dan leef ik in een wit huis, weggedoken Terzij van de' allen winden open dijk, Temidden van de honinglijke roken Van linden en van rozelaars in prijk. De kamers groot en laag, en lange gangen, Waarin de steenen vochtig zijn als mos, En bieden wien de hitte heeft bevangen Heraadming als na verre heide een bosch. Achter den tuin zijn diepe, groene weiden, Waardoor het staal der slooten lijnrecht snijdt, En slechts van vogels, die hun wieken breiden, Of wolken een doorzichte schaduw glijdt. Ik zie den hemel daags in vele verven, Alle schakeeringen der teerheid, staan, En sluit, wanneer het land den dag gaat derven, Mijn luiken niet voor 't loutre licht der maan. Als dan mijn lijf, het raam-nachtschouw-verlaten, Gelijk het dorpje in vroege rust verzinkt, Hoor ik in halven slaap nog hoe een late, IJzeren hoefslag langs de klinkers klinkt. Vorige Volgende