87
Rotterdam
2 September 1920
Beste Aart
Even kom ik je meedeelen, dat ik gaarne morgen bij jelui zou komen in plaats van
Zaterdag, omdat ik misschien reeds dien dag naar huis ga.
Je zult mij in minder exulteerende stemming zien dan de vorige maal. Met Sientje
is het heelemaal uit. Ik voel mij leeg, doelloos en moedeloos.
De toelage is ook niet ƒ250, maar ƒ150 in de maand. Hier had ik trouwens wel
rekening mee gehouden, omdat ik het niet zeker wist, maar in elk geval is het
toch niet méégevallen. Het leven heeft dus vrijwel zijn oude beroerdigheid
hernomen. Behalve dan, dat ik vrijkom van een baantje, hetgeen een niet te
onderschatten voordeel is, hoewel ik dat nog meer zou hebben geapprecieerd in
mijn vroegeren Amsterdamschen toestand, en mijn financiëele vooruitzichten ook
niet rooskleurig zijn. Het is toch wel duivelsch van het leven, dat ik, nu ik
iets krijg waar ik zóó naar heb verlangd, het onder omstandigheden verkrijg, die
er bijna alle fleur aan ontnemen.