De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd85Rotterdam 8 Juli 1920Ga naar voetnoot324
Beste Aart Ik heb onvoorwaardelijk 3 weken gekregen, hoe vindt je zoo iets schandelijks?Ga naar voetnoot325 Ik ga natuurlijk appelleeren, en het is haast ondenkbaar, dat het Hof uit even groote ploerten zou bestaan als de 5de kamer v/d rechtbank in mijn geliefde Amsterdam. Maar niettemin, welk een onbillijkheid. Geheel objectief gesproken, meende iedereen, dat het ging tusschen een geldboete of voorwaardelijk. Maar ik merkte wel, dat ik patjakkers voor mij had. Het beroerdste vind ik nog maar - dat ik absoluut geen kans zie, om mij ooit op die schoften te wreken. Maar ik zal het altijd in mijn gedachten blijven houden. Jammer, dat gedachten niet kunnen dooden, anders lagen zij op 't oogenblik al te stinken. Het ergste vind ik het voor Mama, die zich over deze zaak veel zenuwachtiger maakt dan ik. Het dichterschap maakt je in hoogste instantie onaandoenlijk voor menschelijke schurkenstreken. Maar dat heeft zij natuurlijk niet, en ik vind het zoo'n verschrikkelijke gedachte, dat ik haar dit ten slotte berokken. Enfin, wachten is het eenige wat er aan te doen is. Hoe maak jij het nu? Jammer, dat je Limburgsche reis zoo in 't water is gevallen. Wanneer ga je nu? Schrijf mij het eens, want ik wil je voor dien nog even komen opzoeken. Nu adieu. Heel veel hartelijks ook voor Toos en Joh,
van je Jacques | |
[pagina 161]
| |
A. Roland Holst en Martinus Nijhoff
|
|