De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |
68[Almelo, den] 20 November 1917Ga naar voetnoot260
Beste Aart. Eindelijk zal ik je dan toch eens hartelijk komen bedanken voor den gezelligen brief, dien ik op mijn nieuwe kamer vond liggen toen ik daar bij het begin van deze maand en nieuwe functie arriveerde, en die mij, als steeds je brieven doen, uiterst weldadig aandeed. Voordat ik nog zelfs de enveloppe van een van je brieven heb opengescheurd, ben ik al veranderd, is heel mijn tegenwoordig bestaan van mij afgevallen en de toekomst niet benauwend meer, geen geldschulden en gemeentesecretariën bestaan er meer voor me, maar alleen gewillige meisjes en kamers vol boeken. Beminnelijke toovenaar, ik hoop dat ik je in mijn latere leven dicht bij me zal hebben, want, nuchter beschouwd, ik vrees, dat ik je nog héél dikwijls noodig zal hebben. Overmatig veel nieuws heb ik natuurlijk niet. Het is hier op de Secretarie wel uit te houden, desnoods - en dat is het allermeeste wat je van 99% van de baantjes kunt zeggen. Alleen heb ik direct weer pech gehad. De gewone kantooruren zijn hier n.l. van 9-1 en van half 3-half 6; maar met het oog op de vuur- en lichtbesparing zijn ze juist met het begin van deze maand veranderd in van 9-4 aan een stuk, net als ik in Amsterdam had, en daar zoo beroerd vond. Immers, of ik nu om 4 uur of om half 6 vrij ben, dat kan me niet veel schelen, waar de geheele dag, vooral 's winters, dan toch al voorbij is. Maar het breekt den dag zoo allerplezierigst, als je anderhalf uur 's middags vrij hebt, en 7 uren achter elkaar zijn zoo'n verbazend lange ruk. Enfin, 't is maar gedurende den winter, en zoo mogelijk wordt het zelfs nog eerder opgeheven, waar ik vurig op hoop. [N.B. Het volgende is absoluut geheim!] Over hoop gesproken, je weet dat die het is, die leven doet. Dit spreekwoord is volmaakt juist, tenminste onder zekere omstandigheden - zoodanige, als waaronder ik mijn heele leven heb gezucht. Gelukkig heeft die hoop mij ook vrijwel nooit ontbroken (waarin zij merkwaardig alleen staat). En ook thans heb ik weer een stroohalm, waar ik mij aan vastklamp, maar deze is zoo zwak, dat ze nauwelijks den naam van een grassprietje mag dragen. Evenwel steun ik er alweer op, alsof het een eik was. 't Is n.l. de kans om bij de firma Burgersdijk en Niermans in Leiden te komen, je kent die natuurlijk wel, de boeken auctionnairs en antiquairs, analoog aan Martinus Nijhoff, hoewel natuurlijk niet zoo groot. Maar toch een heel mooie en solide zaak. Ik hoef aan jou niet te zeggen, beste Aart, hoezeer zooiets voor mij geknipt zou zijn: Je kent me genoeg om te weten, dat dat een oplossing voor mijn bestaan zou zijn, als geen ander. Maar er is hier zelfs van ‘kans’ nog geen sprake, ik weet geen eens of er wat is, 't is alleen dit: een kennis van mij en van de firmanten vertelde mij, dat de zaken gereörganiseerd gaan worden, en een van de firmanten uittreedt, en vroeg mij toen, of dat niets voor mij | |
[pagina 134]
| |
zou zijn. Dat is alles, je ziet het: nog minder dan vaag. Maar middelerwijl leef ik weer een paar dagen. Misschien laat ik wel een vraag uit je brief onbeäntwoord, ik heb dien hier niet bij me. Ik herinner me alleen nog je beschouwingen over Verhaeren en Hugo, waarin ik het au fond misschien wel, maar zeker niet tot in zijn uitersten met je eens ben. Zeker Verhaeren is niet zoo'n groot dichter als Hugo, maar dat heeft uitsluitend een chronologische oorzaak. Zoo is iedere volger altijd minder groot dan zijn voorganger, tenzij hij zelf weer een voorganger wordt. Dat dit Verhaeren geheel gelukt is, zou ik niet durven beweeren, maar voor een deel toch wel. En van rhetoriek gesproken, ik ken in alle literaturen van alle tijden en volkeren - dit is een van de weinige dingen, die ik zeker weet, geen dichter, die, als hij niet subliem is, zoo ondragelijk-leelijk, zoo onuitstaanbaar-rhetorisch - en welk een rhetoriek! - is als Hugo. Ik zal niet zeggen, dat ik al zijn verzen ken, maar toch een groot deel ervan, en 't is mij een raadsel, hoe jij van eenige bundel van Hugo kunt zeggen, dat zij ‘bijna geheel prachtig’ is. Want dat is juist het typische van Hugo, dat je in iedere bundel een paar gedichten vind, die tot het hoogste behooren wat ik ken, en dan de heele rest, honderden en duizenden regels lang, absoluut onleesbaar, smakeloos, rhetorisch en ergerlijk. Maar wat dat allermooiste uit zijn werk betreft, in de bewondering daarvoor ontmoet je mij. Vandaar dat ik zeide, au fond misschien wel met je beschouwingen in te kunnen stemmen.Ga naar voetnoot261 En nu eindig ik eens, mijn beste. Laat bij gelegenheid maar eens wat van je hooren, dat vind ik altijd zoo heerlijk. Groet Toos en Joh hartelijk van me, ik schrijf nooit speciaal aan hen, omdat al mijn brieven aan jou toch ook voor hen bestemd zijn, en ik het zoo ongezellig vind aan een meervoudigen persoon te schrijven - maar ze weten wel dat het even goed gemeend is, - en geloof mij,
als steeds je Jacques |
|