De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd34Almelo. 12 Nov. '15
Beste Aart. - Hartelijk dank voor je brief, die mij als altijd, weer zeer opfleurde. Ik ben trouwens lang niet zoo somber meer, al zou ik overdrijven als ik zeide, dat ik mij opgewekt gevoelde. 't Is zoo wat tusschen beide, dan weer eens wat meer in de eene, dan in de andere richting schommelende. Veel heeft tot de goede bijgedragen, dat ik eindelijk weer eens een vers schreef: sinds Juni. En, wonderlijk, heelemaal niet een van die ik in mijn hoofd had. Doodenoffer, heet het.Ga naar voetnoot144 Het heeft natuurlijk, zooals waarschijnlijk alle komenden ook, den dood als achtergrond, maar is toch geenszins mistroostig, zooals de 3 laatste uit Groot Neder- | |
[pagina 85]
| |
land.Ga naar voetnoot145 't Is toch een vreemd iets, de poëzie (deze opmerking slaat op het feit, dat het een geheel ander gedicht is, dan ik gedacht had eerst te zullen schrijven). Ik verlang ernaar, het je te kunnen voorlezen; ik schrijf het expres niet voor je over, want anders heb ik nooit iets om je te kunnen voorlezen - en dat maakt me altijd zoo jaloursch als jij dan je hoorn van overvloed voor mij uitstort. - Je komt toch bepaald eens bij mij hier in Almelo, niet? Nu is het geen tijd, maar als het lente is. Ik heb nooit zóó naar het voorjaar verlangd als nu - en wij hebben nog den geheelen winter voor den boeg. Dat komt, omdat ik vroeger den winter wel mocht, al hield ik ook meer van de warmere getijden. Maar voor de door mij zoo beminde kroegjes-gezelligheid was de winter geenszins verwerpelijk. Maar nu, nu al die genietingen mij voorloopig ontzegd zijn, nu juist de buitenlucht, de natuur, datgene zijn wat ik behoef, nu zie ik geweldig op tegen het seizoen van regen, modder en gure winden, dat wij tegemoet gaan. De boeken moeten mij maar helpen, het te doorstaan. Een wat meer ‘beschauliche’ winter [?] zou ook zijn voordeelen hebben, vooral als ik geheel normaal was. Maar 2 dingen zijn nu zeer bezwaarlijk: 1o dat ik geen eigen kamer heb, omdat het huis hier zoo klein is en 2o dat bijna al mijn boeken opgeslagen bij den verhuizer zijn. Vooral dit laatste hindert mij voortdurend. Telkens weer, dat ik er zoo geweldig naar verlang, het een of andere vers op te slaan - en dan kan ik het niet. [sic] Ik heb maar een 30, 40 boeken meegenomen, vrijwel alles proza, juist om mij hiertoe te dwingen. Ik ben op 't oogenblik begonnen aan de Confessions van Rousseau, die mij misschien wel het heerlijkste lijken wat ik ooit las (op proza-gebied natuurlijk). Ik ben evenwel nog pas heel in 't begin. Maar wat een warme menschelijkheid! Herinner je je (ik vermoed, dat jij ze[?] wel zult kennen) dat verhaal, hoe hij als kind beschuldigd wordt de kam van Mlle. Lamberaier te hebben gestolen! Dat zijn nu verhalen, die je in de meest letterlijke beteekenis meeleeft.Ga naar voetnoot146 Verder heb ik je nog betrekkelijk goed nieuws te vertellen n.l. dat mijn dokter het waarschijnlijk wel goed vindt, dat ik de week na de volgende naar Utrecht ga. Hij zal mij de volgende week nog eens definitief onderzoeken. Ik zal mij daar evenwel dan nog zeer in acht moeten nemen, want bepaald geheel genezen ben ik nog lang niet: mijn rechterlong klinkt nog steeds niet zooals het behoort, en mijn temperatuur is ook nog altijd iets te hoog. - Maar het zal moreel voor mij toch al een heele stap tot den vrede beteekenen, als ik mijn studie kon hervatten, weer aan mijn toekomst gaan voortbouwen. - Wat jij me daarover schreef, heeft mij oneindig getroffen. Ik benijd je om die wijsheid, waar ik nog lang niet aan toe ben, en waarschijnlijk wel nooit aan toe geraken zal. - In de laatste dagen ben ik weer erg vervuld van Amsterdam. Ik maak wel vele andere plannen ook, maar | |
[pagina 86]
| |
geloof toch, dat ik overal elders steeds daarnaar zal blijven verlangen. Heb je wel eens bij zomeravond gestaan op den brug, dat gaat over de O.Z. Voorburgwal, bij de Lange Niezel, en dan gekeken naar de achterkant v/d huizen v/d Zeedijk. [sic] Ik geloof, dat je dan nergens anders leven kunt. En dan de heerlijke Jordaanschen. En de kroegjes. Daar trekt mijn hart toch altijd weer heen. - Nu mijn beste, als je de droge broodkorst van mijn dagelijkschheid nog eens met de natuurboter van een brief wilt besmeeren, dan zal mij dit heel wat beter in het tuberculeuze lijf glijden. Doe mijn hartelijke groeten aan Toos en Joh en geloof mij met een stevigen handdruk,
als steeds je vriend Jacques |
|