De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd33Almelo 3 Nov. '15
Beste Aart. Vergeef mij, dat ik je met brieven blijf bestormen. Je behoeft ze niet te beantwoorden, dat zeg ik vooruit. 't Is mij slechts te doen om eens tot een vriend te spreken, hetgeen ik hier niet kan doen, omdat ik er geen heb. Wel een hard gelag voor mij. Ik heb eigenlijk geen directe reden tot klagen. Mijn dokter hier, zoowel als die in Amersfoort, blijven tevreden. Ik ben eigenlijk nog in 't geheel niet zoo lang ziek, voor die hevige pleuris, die ik gehad heb. Ik weet niet, of ik 't je wel eens gemeld heb (soms vergeet ik het voornaamste, en schrijf wel allerlei onbelangrijkheden): de pleuris is veretterd, en dat heb ik toen uitgehoest. Het schijnt, dat het veel voorkomt, maar je begrijpt, dat de long daarvan veel te lijden heeft gehad. Dr. Somer (hier) vindt mijn toestand vooral in verband daarmee zeer bevredigend. De volgende week wordt gedecideerd of ik naar Utr. zal gaan. Doe ik pas nà de kerst-vacantie examen, dan ga ik natuurlijk pas veel later naar Utr. - Ik ben wel wat beter gestemd, hoewel toch nog niet geheel zooals ik wel wenschte. Natuurlijk gaat het ook bij buien. Ik zit nog altijd zwaar van toekomstplannen, zooals altijd. Maar nu heb ik dikwijls de treurige gedachte erbij: dat er geen verwezenlijkt van zal worden, om meergemelde reden. Dan voel ik mij oud, en zwak, en door het leven verworpen. Wanneer ik dan mijn domnula (dit woord heb ik gegapt uit een titel v. Dowson) zie, voel ik mij door en door rampzalig en weemoedig, als ik denk, dat ik bestemd ben voor een leven van ziekte, of dood.Ga naar voetnoot143 Maar toch, zooals ik je schreef, hervind ik al weer een klein beetje mijn vreugde. En wanneer ik naar | |
[pagina 84]
| |
Utr. mag gaan, en mijn temperatuur normaal is (maar dit is nog haast onmogelijk) dan zal ik er wel weer geheel bovenop komen. - Als het eenigszins kan, kom ik na mijn examen (gesteld, dat ik het voor Kerstmis doe) een paar dagen in Voorburg, tenminste als jelui weer zoover zijt, dat het niet te druk voor jelui is. Ik verlang zoo geweldig naar jelui drieën, als jelui hier waart, zou ik niet half zoo beroerd zijn. Jelui moest later toch in mijn gemeente gaan wonen. Anders geloof ik, dat je meer van de sloot houdt, dan van mij. Nu adieu, Vorbürgischer Meistersinger. Deel de bloesems van mijn groeten aan Toos, Joh en jezelven uit en geloof mij
als steeds je vriend Jacques |
|