| |
| |
| |
Viool
Gisteren ben ik naar een vuurwerk boven de Seine gaan kijken en het was net of ik weer een kind was geworden. Meestal wordt het op de veertiende juli aan de westkant van l'Ille de la Cité afgestoken en dan kun je het best op de Pont du Caroussel staan, maar met de bevrijdingsdag op acht mei is het ergens in de tuinen van het Palais de Chaillot en dan sta ik het liefst op de Pont des Invalides, want je moet een flink stuk woelig water voor je hebben zoals ditmaal op die koude en ruwe meidag en de stad moet breed voor je liggen en dat doet ze niet als je er to dichtbij bent. Mensen, die niet van vuurwerk houden, zeggen dat alle stukken en sterren op hetzelfde neerkomen, maar dat doen de variaties van onze grote componisten ook. Het zijn juist de kleine verschillen en de voortdurende herkenbaarheid, die de variaties en het vuurwerk zo boeiend maken. De kleine verschillen, de herkenbaarheid, de steeds eendere omlijsting van rijen rode achterlichten vlak bij het water en rijen witte lichten boven het water en de vrolijke mensen, die hardop zuchten als er een flinke zwerm uiteenspat of als de knallen vlak achter elkaar komen. Ditmaal werden achter elkaar groene en rode en gele ballen omhoog geschoten, die onhoorbaar uiteenknapten of alleen maar uitdoofden en ik vond het ten slotte toch minder spannend dan ik had gehoopt en liep langs de oevers onder de kastanjebomen met hun witte kaarsenkronen en naar de Place de la Concorde, waar de | |
| |
fonteinen steeds opnieuw water in het eerste bassin spuiten dat dan overloopt en zo de futiliteit van alle streven, zelfs bij het spel, demonstreren. Het ziet er angstwekkend impotent uit, maar de obelisk staat kaarsrecht en glorieus beschenen tussen die krachteloze wateruitstortingen.
Milda was niet meegekomen, ze had wat hoofdpijn en wandelt niet graag. Ze beweegt zich ook liever niet in een menigte, terwijl ik daar dol op ben: 's zondags in een park of bij een optocht of tijdens een intocht. Het zijn niet eens de gebeurtenissen zelf, maar de wijze waarop mijn stadgenoten zich bewegen, mijn mede-Parijzenaars, die optrekkende menigte langs de boulevards en dan over de pleinen en vooral langs de Seine en dan terug naar de terrassen van de cafés, waar ze vredig paar aan paar zitten, de pover geklede mannen, de opgedofte vrouwen, de gesloten papiermanden en de tot op het bot gesnoeide platanen, die er uitzien als dreigende monsters, de toeterende auto's als het verkeer in de war is, de opgebroken straten en de nu zo felwitte en felgele openbare gebouwen, de rode, groene en blauwe meisjes op de brede balustrades gezeten en dat alles is dan Parijs, waar ik thuis hoor. Ik kijk naar de omhoogschietende ballen, die uitbarsten in geheel onverwachte kleuren, die altijd primair zijn, meen ik, en dan denk ik aan een vurig feest. Ik leef bij de vuurwerken, bij voorkeur die van de veertiende juli, zoals een ander leeft bij zijn verjaardagen of bij het aanbreken van het nieuwe jaar. Ik denk dan aan het jaar ervoor en het jaar daarvoor en nog vroeger. Tot nu toe heb ik daar altijd met plezier aan kunnen denken, want als jongetje van een jaar of vijf was ik me bewust, dat mijn ouders, die een groentezaak hadden in de rue de Bourgogne, niet bijzonder in tel waren. Keurige mensen, maar de winkel ging niet beter dan een andere in de buurt en we moesten nog weleens oude sla of gerimpelde tomaten eten of appels, die al waren aangestoken. En groente verkopen leek me geen vrolijk beroep. Maar gelukkig ontdekten mijn ouders, dat ik een zeker, en in hun ogen bijzonder groot, muzikaal talent had en zo kreeg ik dus les en ik studeerde hard, want dan behoefde ik mijn vingers in de winkel | |
| |
niet vuil te maken aan de aardappelen en de kool en al die zanderige bladgroente, want mijn vingers waren gevoelige instrumenten, daar mocht niets aan mankeren. En zo werd ik uit angst voor modder en water violist. Niet alleen daarom, want ik hield ook van muziek, maar ik studeerde hard om het leven in de rue de Bourgogne te ontvluchten, een straatje waar ik overigens nog met veel genoegen doorloop, hoewel ik er al lang niet meer woon. Maar men kent mij nog en ik ben de trots van de buurt en het is mijnheer Serlier voor en na, voomamelijk overigens doordat wij weleens voor de televisie optreden, want naar concerten gaan ze niet.
Parijs is klein en ik ben van vuurwerk tot vuurwerk langzaam iemand geworden, lid van het Mildatrio en ik wil het wel toegeven, dat ik daar trots op ben, dat ik de achting, soms zelfs de eerbied en bewondering, welke men toont, niet zou kunnen missen. ‘U zou nog beroemder kunnen zijn als u alleen optrad,’ zei een bewonderaarster eens op een receptie. Ik had mijn bril niet op, want die heb ik eigenlijk alleen nodig bij het spelen, maar ik boog mijn hoofd alsof ik over die bril heen keek en schudde mijn hoofd: ‘Ik ben een typische ensemblespeler,’ zei ik. ‘Mijn collega's slepen mij mee.’ En zo is het. Ik ben mij bewust, dat ik de minste ben van ons drieën. Ik kan de beide anderen niet missen. Ik zou beter meteen leraar kunnen worden of in een orkest genoegen moeten nemen met een bescheiden plaats, als ik niet in een trio kan spelen. Zelfs voor een kwartet zou ik niet geschikt zijn, geloof ik, want in een kwartet neemt de eerste viool meestal de leiding. In een trio is dat niet zo noodzakelijk, daar zweept men elkaar op. Daar word ik opgezweept. Ik weet niet hoe dat zit met talent. Mensen zonder talent weten dat vaak niet en voelen zich miskend. Maar mensen met een beperkt talent, zoals ik, weten wel degelijk, dat er velen zijn, die eenvoudig knapper, gevoeliger, bezetener, natuurlijker zijn in hun spel dan ik. Het afschuwelijke is, dat de hoeveelheid talent, de graad, zo duidelijk voor iedereen, ik bedoel daarmee voor iedere deskundige, zo herkenbaar is. Een leraar, die er ook maar iets van of weet, herkent onmiddellijk de goede, de middelmatige,
| |
| |
de geniale leerling. Het schijnt in de wiskunde precies zo toe te gaan: daar weten ze meteen van elkaar wat ze waard zijn. Ze zijn verdeeld in wel te onderscheiden klassen en wat je ook doet, je kunt nooit van de ene klasse in de andere overspringen. IJver, toewijding, eerzucht, bezetenheid, niets kan het talent vergroten. Het is net als bij de kwantentheorie: je doet er voor een gulden in en er komt voor een gulden of vier kwartjes uit, nooit iets voor honderd en één cent. Ontplooiing van talent is niets anders dan laten zien wat er al in zat. In Beethovens vroegere trio's en sonates is dat zo duidelijk, dat je er niet over hoeft te praten. De hele Beethoven zit in zijn vroege werk en dat geldt eigenlijk voor alle anderen. Het gekke is, dat je dat weet en dat de anderen, de minder talentvollen, die van de kleinste muntstukken, het ook weten en dat ze allemaal doorgaan. Veelal met plezier doorgaan. En niet alleen, omdat ze inzien, dat het op zichzelf geen verdienste is met talent te zijn geboren en evenmin dit talent te ontplooien. Dat het om precies te zijn, nooit een verdienste is te zijn wie men is. Neen, we gaan door, omdat ook de kleine in de verte kijkt, in de oneindigheid of in de wereld van illusies, die de groten hem laten zien. Men neemt als klein talent deel aan de opbouw van de hoogtepunten zij het ook alleen maar door ze te herkennen voor zover men zelf niet creatief is. Ik geloof, dat Libero zijn positie miskent. Hij is een groot pianist, veel groter musicus dan ik, maar als hij iets wil bereiken, moet hij niet zo zenuwachtig een hoogtepunt willen zijn. Hij kan beter rustig meewerken, creatief meewerken aan de opbouw van die hoogtepunten en dan wellicht tot zijn verwondering ontdekken, dat anderen zijn werk tot de hoogtepunten rekenen. Het heeft er niet veel mee te maken, met ons conflict, ofschoon ik wel vind, dat Libero datgene wat iedereen al wist of vermoedde op de spits heeft gedreven, omdat hij de laatste tijd niet kan componeren.
Iedereen al wist. Iedereen al wist. Behalve ik. De mededeling dat Milda mij ontrouw is, heeft me aangepakt. Ik zal mijn volgende stap duidelijk moeten motiveren, omdat hij geheel tegen onze afspraak ingaat. We zijn nu ruim tien jaar getrouwd: zij is negenen-
| |
| |
twintig, ik ben zevenendertig. In die tien jaar is zij een bekende mannequin geworden, echtgenote van een internationaal bekend musicus (terecht of ten onrechte) in society-kringen gezocht, gewaardeerd, populair. Het ideale echtpaar van de boulevardweekbladen: Milda treurt, want Georges is op reis. Blijft hij haar trouw? of: Georges ongerust in New York. Telefoneert drie maal per dag. Gaat zij te veel met anderen uit? of: Zij betreuren het geen kinderen te hebben, maar eens zal het geluk nog doorbreken, hopen zij. We kennen dat wel en het is de laatste jaren erger geworden, doordat Milda een paar keer in een kleine rol, maar zeer elegant, zeer bloot in een film is opgetreden. Ze heeft, Goddank, niet veel talent, maar ze beweegt zich goed en dat is al veel op de film. Ik geloof, dat we erg veel van elkaar houden, ondanks het feit, dat we elkaar te weinig zien en dan nog te veel in gezelschap van anderen. We treden gezamenlijk op in restaurants, op recepties, bij theatervoorstellingen. Zij treedt op bij de premieres van het Mildatrio en ik treed op bij haar shows, tenminste als ik in de stad ben, tenminste als we toevallig allebei in de stad zijn. Natuurlijk vinden we dat ook fijn: we zijn beiden exhibitionisten, zij misschien iets meer dan ik, maar ik vind het heerlijk zowel de bekende Georges Serlier als de bekende echtgenoot van de bekende Milda Serlier te zijn. Soms als ik 's nachts nog niet kan inslapen, denk ik weleens aan de rue de Bourgogne en zeg bij mezelf: ‘ik ben iemand geworden.’ Zo'n gedachte is prettig om bij in te slapen.
En toch weet ik, dat ik niet veel kan. En dat ik geen bijzonder goed minnaar ben. Milda heeft me herhaalde malen verzekerd, dat ik me over dat laatste niet ongerust behoef te maken. Wij leiden een druk leven en zij is dikwijls veel te vermoeid om zelfs bij me te kunnen slapen. Na de eerste jaren hebben we dan ook besloten elk een eigen slaapkamer te nemen en elkaar te waarschuwen wanner we samen de nacht willen doorbrengen of alleen maar ingaan. Want meestal ga ik daarna toch maar naar mijn eigen bed. Milda wil zich afschminken en houdt er niet van, dat ik haar 's morgens zie met vet op haar gezicht en met verwarde haren. Dat is eigenlijk | |
| |
wel logisch, hoewel de spontaneiteit eronder lijdt. Dit maakt mij dan ook nerveus en daarom lukt het niet altijd. En naarmate het minder vaak lukt, ben ik minder geneigd het initiatief te nemen. Niet dat ze me ook maar een enkel verwijt maakt als ik niet helemaal aan haar en mijn eigen verwachtingen kan voldoen. Ze vindt er meestal wel wat op, daar behoef ik verder niet over in details te treden, dat weet iedere volwassen en meestal ook wel onvolwassen man. Maar in de loop der jaren ben ik verschillende malen te kort geschoten. Ik heb haar in mijn wanhoop wel eens bekend, dat ik niet begreep, waarom ze destijds Libero niet genomen heeft. Maar Libero is te heerszuchtig, zegt ze, zodra je enigszins toegeeft, gaat hij bepalen hoe je moet leven. En ze had toen al haar carrière in haar hoofd. Ze wilde in dat modehuis mannequin worden, maar zonder met één van de ontwerpers, die bij wijze van uitzondering geen van allen homosexueel waren, naar bed te gaan. En ze wilde ook niet iets met een rijke man beginnen. Als vrouw van een jong, veelbelovend musicus leek ze wel goede kansen te hebben, meende ze, een jonge academicus of schilder was ook goed geweest en misschien was ze er wel op eigen kracht gekomen, maar ze wilde geen risico lopen en ze had haast, want ze was al negentien. Ze was eerst danig geïmponeerd door Libero, maar ze was bang, dat hij in gezelschap graag het enfant terrible wilde uithangen en bovendien de neiging had zelf op de voorgrond te treden. Ik was bezadigder en bescheidener en ten slotte even bekend als Libero. ‘En iedereen verzekert me, dat je een geweldig goed violist bent,’ zei ze, toen ze mijn aanzoek accepteerde, dat ik tamelijk formeel deed voor ik met haar ouders ging praten. ‘En mijn ouders zouden jou boven Libero verkiezen, omdat je Fransman bent,’ voegde ze er nog bij.
‘Maar hij is een geweldig knappe kerel,’ meende ik in te moeten brengen.
‘0,’ zei ze toen, ‘of hij Belg en halfbloed is of de keizer van China, dat laat me persoonlijk koud, maar hij past niet zo goed bij me. Als man niet, bedoel ik.’
Ik heb er nog uitvoerig met Libero over gepraat, en hij gaf me | |
| |
de raad zo gauw mogelijk te trouwen. En ons huwelijk, dat nu tien jaar duurt, is gelukkig. Heel gelukkig. Onze geslachtelijke omgang is niet intensief, maar ik heb weleens gehoord, dat oudere mensen van zeventig of zelfs jonger, helemaal niet meer met elkaar naar bed gaan. En die houden toch van elkaar. Ik geloof, dat wij jongeren te veel de neiging hebben onze liefde af te meten aan de frequentie waarmee we met elkaar naar bed gaan en het plezier dat we daarbij hebben. Maar de pure nabijheid, het bij elkaar zijn is op zichzelf toch ook iets waard. Er bestaat toch nog zoiets als erotiek. En liefde, van elkaar houden, domweg op elkaar gesteld zijn, elkaar niet kunnen missen, naar elkaar verlangen als je gescheiden bent. Zo kun je immers van elkaar houden? Is dat nu abnormaal bij een man van nog geen veertig?
Mijn symptomen van levensangst, een schuwe houding en even daarna een onhandige en arrogante opmerking, heeft Libero doen verdwijnen door me steeds aan te moedigen en te zeggen, dat ik een groot violist kon worden als ik me maar liet gaan. Als ik me niet krampachtig trachtte te beheersen. Maar het vreemde is, dat ik me in het geheel niet willens en wetens beheers, er is geen hartstocht, geen temperament aanwezig en ik moet tot mijn schande bekennen, dat de mededeling van Libero mij achteraf minder dan ik had moeten verwachten, heeft geschokt. Ik wist niet, dat het Posser was, maar ik had het eigenlijk verwonderlijk gevonden als Milda me al die jaren niet had bedrogen. Ik had eerder aan Libero gedacht, te meer daar Milda me eens tijdens één van onze weinige ruzies smalend zei: ‘Je vriend Libero is erg solidair. Hij is verliefd op me, maar hij is zo bang me aan te raken, dat ik het gevoel heb een Leidse fles te zijn, die een vonk op hem overslaat als ik te dichtbij hem kom.’
Ik zie geen oplossing. Als ik langs de roodwit gevlochten stoeltjes naar de gele pilaren van de Madeleine kijk, naar de blauwige neonlichten, de rode verkeerssignalen, de ongeduldige witte en gele auto's, de kalme krantenverkoopster die peinzend voorbijloopt, het lieve meisje, dat een klant tracht mee te lokken, de koperen | |
| |
sifons en de met ijzeren hekken afgesloten etalages, naar de man met een rode das en naar de kelner die de dronken mensen keurig en vol verachting bedient, de zenuwachtige dame, die laat in de avond nagaat wat ze die dag heeft gemist, dan ben ik hier, in mijn stad en ik geloof wel, dat er andere steden zijn, die in bepaalde details er net zo uitzien, maar hier ben ik thuis en als ik niet meer de man zou kunnen zijn, die ik nu ben, lid van ons trio, echtgenoot van Milda, dan zou ik hier ook niet meer, ik weet niet wat. Ik moet even ophouden en nadenken.
Het is de vloek van de middelmatigheid, dat je ook middelmatig bent in je besluiten. Maar zo kan het niet doorgaan. Ik zal de mogelijkheid onder de ogen moeten zien, dat ik leraar word en dat Milda zich geheel zelfstandig in onze kringen zal moeten handhaven. Ik word dan de echtgenoot van mijn vrouw, maar ik vraag me af of ik dat al lang niet was en het alleen niet merkte, omdat iedereen keurig de comedie van het talentvolle echtpaar meespeelde. Ze zal me toch meenemen naar alle recepties en openingen van tentoonstellingen en toneelvoorstellingen en ze zal haar eigen japonnen betalen of misschien heeft ze dan een vriend, die het voor haar doet? Verdomd. Ik kan onze afspraak niet houden. Ik kan niet als gepatenteerde cocu door het leven gaan. Wij kunnen onze schijnbaar zo harmonieuze muzikale gemeenschap niet voortzetten, terwijl we elkaar haten of bedriegen. Een echte vriendendienst van Libero om dit alles op de spits te drijven. Maar ik houd mijn mond niet. We kunnen deze zaak niet met zijn drieën uitvechten nu Milda er zo nauw bij betrokken blijkt te zijn. Ik laat haar alles lezen.
Eerlijkheidshalve moet ik bekennen, dat ze een aantal zinnen heeft geschrapt. Die vond ze te persoonlijk. Het heeft me verwonderd, dat ze een opmerking, die ik zelf nogal persoonlijk vond, heeft laten staan.
Ook deze regels heeft ze gelezen.
Wij willen geen geheimen voor elkaar hebben.
Ze heeft me uitgelegd, waarom ik die andere persoonlijke uitlatingen moest laten staan. Ik geloof haar onvoorwaardelijk.
|
|