| |
| |
| |
De meester is de leerling
I
Het komt mij na lang beraad voor, dat verdraagzaamheid één van de grondbeginselen vormt voor een goed functionerende samenleving.
Eén van de grondbeginselen, of ‘het’ grondbeginsel? Indien verdraagzaamheid slechts één van de grondbeginselen is, noemt u mij dan de andere!
Begeerte misschien. Begeerte naar hetgeen een ander bezit, terwijl men niet sterk genoeg is, het die ander af te nemen. Men biedt hem in ruil voor het begeerde iets aan, dat men zelf niet op prijs stelt of waaraan men geen behoefte heeft. Angst eveneens: men zoekt bescherming bij een sterkere en laat zich door hem ringeloren. Bij de sterkere een gevoel van voldoening, dat hij eerbied inboezemt of angst aanjaagt en tevens het voordeel, dat de ander hem gehoorzaamt en hem van nut is. Toch bevredigt deze opsomming mij niet. Ruilhandel, groepsvorming, familiebanden, stamverwantschap: het is een verklaring van historici en sociologen.
Dat zeg ik niet, maar zij beschrijft slechts het hoe en de gevolgen daarvan. Niet het waarom.
| |
| |
En zou uw begrip verdraagzaamheid het waarom verklaren?
Ik zou willen beweren zonder het precies te kunnen bewijzen, dat verdraagzaamheid dichterligt bij de kern van de samenleving. Misschien maar een enkele laag dieper, maar beter verankerd met het wezen.
Dat weten wij niet. Ook weten wij niet precies wat verdraagzaamheid is, noch wat begeerte, kracht, aarde, mens, molecuul, bloed of staal beduidt, maar wij hebben hieromtrent een ietwat onverantwoord gemeenschappelijk begrip en daar spreken wij over. Indien wij de zuivere betekenis van onze woorden willen ontleden, dan zijn ze even onverklaarbaar als de wiskundige formules, welke de natuurkundige processen bepalen. Misschien is deze vergelijking evenals andere onjuist, want die formules zijn exact, doch niet in woorden of begrippen te vangen, terwijl onze woorden en begrippen juist de werkelijkheid niet dekken. Maar je leidt ons op een dwaalspoor met je vragen: hierdoor komen we immers in de analyse terecht en ik wilde je op een pad brengen, waar de mens de mens verstaat zonder te veel formaliteiten. Dat is grover, ik geef het toe, maar soms moet men zich een weg banen met een bijl en het ontleedmes thuis laten. Verdraagzaamheid is een grondbeginsel van onze samenleving. Ik zeg een grondbeginsel, hoewel ik geen ander ken, want begeerte en angst zijn van een andere orde.
Wij spreken van verschillende samenlevingen, de één is meer ontwikkeld dan de ander neem ik aan.
Ik heb er slechts over één gesproken.
De zogenaamde Westerse samenleving.
Hm, ja, als je dat wilt. Het klinkt wat bekrompen, wat eng.
| |
| |
U bedoelt toch niet de communistische? Die accepteert de verdraagzaamheid niet.
Zo? Nu ja, misschien nu nog niet. Dit raakt trouwens een ander onderwerp of een ander grondbeginsel of een volgend stadium: het verantwoordelijksheidsgevoel voor het welzijn van anderen.
Dat is dus het tweede grondbeginsel.
Dat heb ik niet gezegd. Dat is het volgend onderwerp.
En de liefde? Hebt uw naasten lief als u zelve, heeft Christus gezegd.
Christus heeft te veel van de mensen geëist. Door het ideaal zo hoog te stellen, was er geen contact mogelijk tussen hetgeen hij voorschreef en de gewone mens. Er waren bemiddelaars nodig. De primitieve godsdiensten, die de mensen moesten bevrijden van de angst voor hun omgeving tijdens het leven hadden bemiddelaars nodig. De godsdiensten, die de mensen wilden bevrijden van hun angst voor de dood hadden het wellicht zonder bemiddelaars kunnen doen. Ik geloof, dat hun leraren daarnaar streefden, zowel Boeddha, als Christus, als Mohammed, maar dat zij te hoge eisen stelden. Ik laat in het midden of ze wel anders konden, maar de vermaning: ‘Hebt uw naasten lief als u zelve’, werd misschien trouw nagesproken, maar niet opgenomen. Daar was men nog niet aan toe. Daar is men ook nu nog niet aan toe. Men herhaalt deze eis zonder de zin ervan te begrijpen.
Er valt niet veel aan te begrijpen. Wat Christus bedoelde is duidelijk genoeg.
Wanneer een natuurkundige zegt, dat één der spiraalnevels duizenden of miljoenen lichtjaren van ons verwijderd is, is dat ook duidelijk genoeg, maar het dringt niet tot ons door. En als het na lange tijd tot ons doordringt, huiveren wij. Bij de woorden van Christus huiveren wij niet: zij zijn te ver van ons verwijderd.
| |
| |
Dat gold misschien voor Christus' tijdgenoten, maar wij zijn meen ik verder.
In die paar duizend jaar? Zij die na ons komen zullen zeggen, dat wij in Christus' tijd leefden en dat onze beschaving nog steeds de Griekse was.
Dat is geen slechte tijd.
Geen slechte tijd, maar geen tijd van naastenliefde, hoogstens van verdraagzaamheid. Als ideaal wel te verstaan, als moeilijk bereikbaar ideaal en dan nog onder de elite.
De eerste stap op de weg der beschaving, als ik u goed heb begrepen.
Inderdaad, de eerste aarzelende stap.
Met het rassenvraagstuk en zo.
Het rassenvraagstuk spreidt zich over de verdraagzaamheid heen als een zwarte vlek over een blauwe. De gelijkheid of de ongelijkheid der mensen, stel dat deze met de werkelijkheid strookt, of althans vast te stellen is, mag de verdraagzaamheid niet beïnvloeden. Het rassenvraagstuk is een biologisch vraagstuk, de verdraagzaamheid is het gevolg van beschavingstoestand, waarin de mensheid of helaas voorlopig nog slechts een deel der mensheid verkeert.
Verdraagzaamheid is dus geen persoonlijke karaktertrek? Toch zegt men: die man of vrouw is verdraagzaam.
Het valt moeilijk uit te maken. Nochtans zou ik zachtmoedigheid eerder als iets ingeborens zien en verdraagzaamheid als iets verworvens. Het mag waar zijn, dat de zachtmoedige eerder tot verdraagzaamheid zal neigen dan de hardvochtige. Toch zou de laatste verdraagzaam kunnen worden mits hem het inzicht wordt verleend, dat de mens naast de mens moet kunnen leven, zonder dat de een de ander lastig valt.
| |
| |
Zo geeft u dus de definitie: de mens, die de mens verdraagt, is verdraagzaam.
Ik had onder verdraagzaamheid iets meer willen verstaan: ook iets van de ander begrijpen.
Niet verder dan dat men hem niet voor schadelijk, gevaarlijk, aanstootgevend verklaart, dan wel een combinatie van die eigenschappen.
Maak het niet moeilijker dan het al is door mij op zijpaden te leiden. Dat heb je zoëven ook geprobeerd. We hebben het over verdraagzaamheid. Verdraagzaamheid is koel. Zij bezit geen romantische franje. De verdraagzaamheid verplicht ons niet ons te identificeren met mensen die geheel verschillend zijn. Verdraagzaamheid geeft een bepaald beschavingspeil aan.
Ik behoef niets te bewijzen. Ik loop vanzelf vast als ik mij vergis of van een verkeerde premisse ben uitgegaan. Wij moeten echter trachten buiten de filosofie, de sociologie, de psychologie te blijven. De methoden der wetenschap zijn schrander, maar in hun gecompliceerdheid van definitie en onderzoek verduisteren zij soms het eigenlijke doel.
Dat weet ik nog niet. Ik durf het nog niet te weten, want ik ben nog niet zeker van mij zelf. Spreek me tegen op het ogenblik dat je me op een fout betrapt. Zodra ik echter de vraag stel, heb ik haar beantwoord. Verdraagzaamheid ontwikkelt zich het best bij een overheersende meerderheid.
U ziet verdraagzaamheid als een collectieve eigenschap.
Ja. Zolang verdraagzaamheid beperkt is tot één of een gering aantal personen, heeft ze slechts theoretische waarde. Dan gaat het wellicht om karaktereigenschappen. Maar
| |
| |
verdraagzaamheid moet collectief zijn, wil ze de samenleving helpen vormen. Verdraagzaamheid is dus geen eigenschap van een mens, noch van mensen, doch helpt mede het beschavingspeil van een samenleving te bepalen. De Grieken en Romeinen waren in vele opzichten in hun samenleving verdraagzaam. De Christenen waren het niet, hoewel het Christendom tot afschaffing van de slavernij leidde.
Er is hier geen sprake van een paradox: de Christenen zijn en waren onverdraagzaam tegenover andersdenkenden. En de leer predikte wel gelijkheid van alle gelovigen, maar Christus stelde, zoals ik je reeds zei, de barbaren, de Grieken en Romeinen, zowel als de Joden en Germanen te hoge eisen. Zelfs de bemiddelaars konden het volk niet zover krijgen en het is nu, na tweeduizend jaar, een korte spanne tijds, ik geef het toe, dat de bemiddelaars op deze gelijkheid de nadruk leggen, een gelijkheid, die overigens aanvechtbaar is. Maar goed, voor de eenvoudigen van geest wil men eerst op die gelijkheid de nadruk leggen. Het ware mij liever geweest, indien men met inachtneming van de ongelijkheid der mensen de verdraagzaamheid had voorgestaan. Men dient de ander niet te verdragen, omdat hij niet minder is, maar men dient hem te verdragen, omdat hij als mens deelneemt aan de samenleving.
Dit zou reeds betekenen, dat u in een relatie tot de ander staat. Ik meen, dat u dat wilde vermijden.
Inderdaad. Ik vind, dat wij de verdraagzaamheid niet verder mogen uitstrekken dan tot de omgang zonder enige verdere band.
Zoals dieren van verschillende of van dezelfde soort, die geen kudde vormen en elkaar niet jagen. Ik heb eens een kat in een leeuwenkooi zien lopen en slangen over elkaar zien kruipen in één mand en vissen in een aquarium boeien me. Ik kan er urenlang naar kijken: ze zien elkaar
| |
| |
niet, ze komen elkaar niet tegen, hun levens lopen uiteen in dezelfde ruimte, terwijl ze elkaar, zoals bij de slangen in de mand, bijna over het gehele lichaam raken. Is dat verdraagzaamheid? Natuurlijk niet. Ik vraag naar de bekende weg. Maar waar eindigt de uiterste onverschilligheid en begint de verdraagzaamheid? De laatste is niet zo koel en neutraal als u mij die voor wilt stellen, meen ik.
Je kunt gelijk hebben. Er is een relatie. Om te beginnen, is er een verschil vastgesteld en dit verschil bracht beide partijen niet tot elkaar, maar stiet hen misschien af. Doch dan zei één van hen of beiden: het verschil is niet zo groot of niet zo belangrijk om niet samen te kunnen leven. Maar dan behoeft die samenleving niet verder te gaan dan het elkaar verdragen in eenzelfde meer of minder grote ruimte.
Waarom beperkt u het begrip verdraagzaamheid tot het alleruiterste, tot het allerschrielste?
Omdat bij een ruimere, goedgeefse toepassing veel mensen zouden schrikken. Trouwens dan zijn wij immers reeds op weg naar de naastenliefde. En aan naastenliefde zijn we nog niet toe. Nog lang niet. Eerst komt dan nog altijd het verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de medemens. Maar recapitulerend: de mate van verdraagzaamheid geeft dus aan het beschavingspeil van een groep, die in het algemeen de meerderheid vormt ten opzichte van de minderheid, die verslagen wordt. Zij houdt op haar maximum slechts de afspraak de minderheid toe te laten in dezelfde ruimte te leven onder door haar zelf geschapen voorwaarden.
Zodra de minderheid of natuurlijk een weerloze meerderheid, want het is een kwestie van machtsverhouding, niet van getallen, gevaarlijk dreigt te worden of alleen maar lastig of dezelfde rechten eist, is het met de verdraagzaamheid gedaan.
De verdraagzaamheid houdt in, dat beide partijen gelijke rechten hebben.
| |
| |
Gelijke rechten. Maar dan is een meerderheid altijd gevaarlijk voor een minderheid. Voor het voortbestaan van die minderheid.
Dat is zij ook. Daarom zou de minderheid zich bezorgd moeten maken en onverdraagzaam moeten zijn. Dat is zij merkwaardigerwijs slechts zelden: zij verlangt er dikwijls naar politiek, zij het niet altijd fysiek in de meerderheid op te gaan, maar de meerderheid wil haar niet accepteren. Zoals de negers in Amerika. In Zuid-Afrika zijn de blanken in de minderheid en onverdraagzaam. Zij voelen zich bedreigd. Dat is eigenlijk logischer. Logischer, begrijp me goed, voor mensen in het stadium waarin wij verkeren: dat der Grieken en Romeinen, Hunnen en Perzen, dat der pas tot bewustzijn gekomen barbaren. De verdraagzaamheid is voor ons nog een probleem. Het gaat bij ons nog om de vraag wie zal overleven. Darwin heeft daarop een antwoord gegeven. Verder zijn we niet.
Wij zijn dus nog niet aan verdraagzaamheid toe, meent u?
Niet in zijn schraalste vorm, maar wij zullen ons best doen. We doen ons best.
De resultaten zijn niet indrukwekkend.
De eenzijdigheid van ons gesprek brengt misverstanden met zich mee. De ontwikkeling van de mensheid verloopt niet als een optelsom of als een voortgang in een bepaalde richting. Wellicht zou ik dan ook beter over de ontplooiing van de mens kunnen spreken. Voorts dienen we in het oog te houden, dat de mens kan falen op een punt waar hij vroeger enige malen gemakkelijk geslaagd is en omgekeerd.
Het zal wel waar zijn, wat u zegt, maar het is een uitvlucht. Wat ik wilde weten, is dit: moet of kan de mens verdraagzaam zijn, ook als hij bedreigd wordt? Darwin heeft voor het dierenrijk een antwoord gegeven, niet voor de menselijke samenleving.
| |
| |
Het begrip verdraagzaamheid wordt door de wederzijdse verhouding bepaald. Er is geen verdraagzaamheid mogelijk zonder dat deze wederzijds in acht genomen wordt.
Afgezien van meerderheid of minderheid mag er geen overheersing of onderdrukking of angst daarvoor in de door u besproken samenleving bestaan.
Dan moeten beide partijen dus gelijke rechten hebben.
Maar dan bedreigt de meerderheid de minderheid. Door de simpele overmacht.
Er zouden, aangenomen dat de verschillen niet zo groot zijn dat men van verschillende soorten moet spreken, maar dat men er bij voorbeeld van uitgaat met mensen te doen te hebben, in de verschillende kampen groepen kunnen ontstaan, die in politiek of religieus opzicht dichter bij leden uit het andere kamp staan dan bij hun rasgenoten.
Deze integratie is denkbaar, maar zou tot opgaan van een deel van de minderheid in de meerderheid kunnen leiden.
Ik weet niet of de fundamentele eigenschappen van de mens niet bepaald worden door zijn afkomst. En één van zijn fundamentele verlangens bestaat uit: ergens bij te horen.
U maakt me niet veel wijzer.
Ik geloof, dat jij te weinig rekening houdt met het feit, dat de mens een veranderlijke grootheid is. Als hij niet veranderlijk was, had hij veel van wat hem is beschoren niet doorstaan. Hij is veranderlijk in die zin, dat hij aanpassingsvermogen bezit; in ander opzicht is hij bijna onveranderlijk.
| |
| |
Zijn lichamelijke eigenschappen blijven, zijn geestelijke veranderen heel langzaam. Vandaar dat het begrip verdraagzaamheid nog geen deel uitmaakt van ons wezen. Wij staan nog te dicht bij het stadium, waarin wij ons moesten verdedigen tegen bekende en onbekende vijanden. Verdraagzaamheid is de eerste stap nu wij ons veilig voelen. Het is misschien toch de eerste voorwaarde voor een vreedzame samenleving.
En verantwoordelijkheidsgevoel?
Dat komt dus nu aan de orde.
| |
II
Ik kom terug op mijn stelling of bewering dat de mens zich niet ontwikkelt, maar zich ontplooit en dat hij in sommige opzichten verder is, als we dat zo mogen noemen, dan in andere. Voorbeelden hiervan liggen voor het grijpen. Zo is ook nog vóór de verdraagzaamheid tot een ieder is doorgedrongen reeds een andere eigenschap of noem het hebbelijkheid bij enkelen aan het licht gekomen. Het is het verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van de anderen. Merkwaardigerwijze sluit verantwoordelijkheidsgevoel de verdraagzaamheid gedeeltelijk uit. Men wil namelijk niet alleen de naaste behoeden en beschermen, maar hem ook veranderen, bekeren, overtuigen, als men zich voor hem verantwoordelijk voelt.
U hebt het over verantwoordelijkheid voor het welzijn van anderen, neem ik aan.
Verantwoordelijkheidsgevoel is een in vele richtingen uitstralend begrip. Men kan zich ook verantwoordelijk voelen voor het verdriet van anderen en in het algemeen voor de daden en omstandigheden van anderen. Het verantwoordelijkheidsgevoel geeft de relatie tot de medemens aan.
Tot de medemens, niet tot een medemens per-
| |
| |
soonlijk. Zodra men iemand in het bijzonder op het oog heeft, lijken mij vriendschap of liefde en omgekeerd vijandschap en haat de verhouding te bepalen. Men kan slechts van een paar mensen houden en slechts enkelen als vrienden beschouwen. Overigens merkwaardig: men kan een hele groep als vijand beschouwen, een heel volk zelfs, men kan dit ook haten. De positieve zijde is schraler dan de negatieve.
Wij zullen op dat verschil terugkomen in een volgend gesprek. Wij bepalen ons nu tot de verantwoordelijkheid.
De verantwoordelijkheid is koeler, terughoudender dan de liefde, zoals de verdraagzaamheid koeler en terughoudender is dan het verantwoordelijkheidsgevoel.
De verantwoordelijkheid is veelomvattender dan de liefde. Men kan zich voor een zeer grote groep van mensen verantwoordelijk voelen. Men kan zich verantwoordelijk voelen voor de hele mensheid: een natuurkundige bij voorbeeld, die een de gehele mensheid bedreigend wapen heeft uitgevonden, een staatsman, van wiens beslissing de wereldvrede afhangt. De grenzen van het terrein der verantwoordelijkheid kunnen zo wel enigszins bepaald worden. Wat ons interesseert is echter ook de aard van de verantwoordelijkheid: de gevolgen en de slechte afwijkingen.
Zoals verkeerd gerichte liefde tot jaloezie leidt, kan verkeerd gericht verantwoordelijkheidsgevoel tot bemoeizucht leiden. Verdraagzaamheid is koeler, maar ook minder tiranniek. Naarmate de mens de onverschilligheid van het dier tegenover zijn soortgenoten laat varen en zich meer en meer tot gemeenschappen samenvoegt, wordt hij twistzieker.
Hij wordt knorriger dan de vissen. Als die elkaar niet opvreten, laten ze elkaar tenminste met rust.
Maar ze doen ook niets om een ander te helpen, als hij in nood is. Hulp in nood is een uiting van verantwoordelijkheidsgevoel.
| |
| |
Men betaalt met voegzaam te zijn.
Een belangrijk punt, omdat het misschien de kern van onze beschaving raakt: waar, hoe en waarom ontaardt het verantwoordelijkheidsgevoel in dwingelandij?
De kern van onze beschaving! Is dat niet wat te veel gezegd?
Ik vraag me af of verantwoordelijkheidsgevoel voor de medemens niet altijd ontaardt in dwingelandij. Indien dat het geval is, komen wij nooit verder, aangezien dat wat juist onze vooruitgang vormt, tevens achteruitgang met zich meebrengt.
Kunt u een voorbeeld geven? Dit is allemaal zo theoretisch.
Bij een staking kan het voorkomen, dat een minderheid de laten we veronderstellen gerechtvaardigde eisen niet wil stellen. Of dat ze niet wil staken, omdat ze het ogenblik niet geschikt achten. De minderheid moet zich in de klassenstrijd naar de meerderheid voegen. De meerderheid is verantwoordelijk voor het gedrag van de minderheid. Als deze laatste niet mee wil doen, beroept de meerderheid zich op de solidariteit. Als dat niet helpt, gebruikt ze geweld. Je kent het lot van de stakingbrekers. Ze worden gemolesteerd, hun leven wordt hun onmogelijk gemaakt. In Engeland is het voorgekomen, dat zo'n man ook na afloop van de staking afschuwelijk werd behandeld: men weigerde met hem samen te werken, men sprak niet tegen hem. Men gooide de ruiten in van zijn huis en zette zijn kinderen tegen hem op.
Dat is heel erg, maar wat heeft dat eigenlijk met verantwoordelijkheid te maken?
Het gaat geleidelijk. Eerst voel ik me voor je verantwoordelijk. Ik bescherm je. Dan voel ik me voor je gedrag verantwoordelijk. Ik vermaan je. Dan vind ik, dat je moet doen, wat ik je aanraad. Ik beveel je. Dan straf ik je als je weigert. Ik dwing je. Als dat gaat tussen mensen, die elkaar
| |
| |
ongeveer aankunnen, dan kan de een zich aan de heerszucht, een heerszucht, die goed bedoeld is, maar niettemin heerszucht blijft, onttrekken. Zodra echter een kleine minderheid moet buigen voor een grote meerderheid, de enkeling voor de massa, dan ontaardt dus verantwoordelijkheidsgevoel in tirannie.
Maar als die minderheid werkelijk ongelijk heeft? We sluiten misdadigers en krankzinnigen toch ook op? Men is ook verantwoordelijk voor wat men als de juiste gang van zaken beschouwt naast de verantwoordelijkheid voor de medemens. De enkeling moet zwichten voor het belang van velen.
Volkomen juist. Onder dat voorwendsel zijn reeds velen ter dood gebracht, gefolterd, gevangen gehouden, brodeloos gemaakt of verbannen.
Ik wil aantonen, dat enkele uitstekende eigenschappen of misschien eerder gevolgen van onze beschaving, consequenties veeleer, aanleiding geven tot onhoudbare handelingen of toestanden. Wij kunnen in een impasse geraken, als wij zonder reserve, volgens een inzicht, dat wij met moeite verworven hebben, handelen. Op de vraag ‘Ben ik mijn broeders hoeder’, zou men geneigd zijn zonder voorbehoud met ‘ja’ te antwoorden. Niettemin meen ik duidelijk gemaakt te hebben, dat men soms ‘neen’ zal moeten zeggen. Neen, in dit geval mag ik mijn broeder niet hoeden, want dan beknot ik hem in zijn vrijheid.
Beknotten, zegt ge. Maar elke samenleving beknot de vrijheid, dat hebt ge me zelf geleerd.
Er is tussen beknotten en beroven van de vrijheid een punt waar het leven verstrikt wordt of waar het waardeloos wordt gemaakt.
U wilt bewijzen, dat een goede daad een slechte ten gevolge kan hebben als... Ja, als. Als wat? Wanneer slaat
| |
| |
verantwoordelijkheidsgevoel om in dwingelandij? Het is niet voldoende te constateren, dat het kan gebeuren. Wij moeten weten, wanneer het geschiedt.
De kiem van de slechte daad ligt reeds besloten in het goede beginsel.
Dat is een somber vooruitzicht.
Niet als men weet, dat de tekortkoming een inherent deel van de mens uitmaakt.
Je vraagt te veel. Wees bescheidener.
| |
III
Ik meen, dat alleen de liefde ons uit de impasse kan redden. Is de ene mens in staat van de ander te houden? De verdraagzaamheid maakt de samenleving mogelijk, het verantwoordelijkheidsgevoel maakt, dat ze beter wordt, maar tevens slechter, omdat de goede inzichten worden toegepast ten koste van een zekere vrijheid, een zeker geluk dus voor allen, die aan de samenleving deelnemen. De liefde maakt echter, dat men die vrijheid gaarne opoffert en gelukkig wordt, doordat men die offert ten bate van zijn medemensen. Is liefde mogelijk tussen mensen?
Tot op zekere hoogte wel.
Wat betekent dat: tot op zekere hoogte?
Als je vraagt: is liefde mogelijk tussen mensen? Dan antwoord ik: tot op zekere hoogte, omdat een volmondig ja geen beperking toelaat. Liefde tussen mensen is mogelijk tot op zekere hoogte, in die zin, dat liefde aan tijdsduur is gebonden en afhankelijk is van omstandigheden. Over de tijdsduur kunnen we wel praten. De omstandigheden kunnen, meen ik,
| |
| |
zo verschillend zijn, dat daar slechts weinig van te zeggen valt.
U bent erg beslist over de tijdsduur. Liefde is dus niet eeuwig, zoals wel eens gezegd wordt.
Liefde duurt niet langer dan het leven van beide mensen, die er bij betrokken zijn. Er zijn nochtans mensen die erbij betrokken zijn. Sterft de een, dan is er nog slechts sprake van herinnering, sterft de tweede, dan is er zelfs daarvan geen sprake meer.
Liefde duurt dus niet langer dan het leven van beiden, die erbij betrokken zijn. Er zijn nochtans mensen, die een leven lang treuren om iemand, die ze hebben liefgehad.
Je zegt het goed: die ze hebben liefgehad. Ik weet niet of we er veel verder mee komen, als een mens treurt om iemand, waar hij veel van heeft gehouden. Het klinkt fraai, maar er zit een zekere voosheid in de vasthoudendheid van een al te langdurige rouw. Het is niet onnatuurlijk, dat naarmate het beeld van de geliefde in de herinnering wegzinkt, het verdriet zijn voedingsbodem verliest.
Het verdriet verliest zijn voedingsbodem?
Je moet het je voorstellen, alsof een wond, waarvan het gezichtje beangstigt of benauwt, zich sluit. De dood van de geliefde is niet iets negatiefs, maar iets positiefs in je leven: je bent gekwetst en je hebt pijn.
Je bent verminkt en voelt je verlies. Altijd.
Bij sommigen en in sommige omstandigheden zal dat voor kunnen komen. Het is niet de regel. Regel is, dat de gekwetste geest geneest. Dat is echter afhankelijk van verschillende factoren. Soms geneest hij niet, maar dat is geen verdienste, dat is geen bewijs, dat de liefde groter was dan bij een ander.
Dit alles heeft weinig met de samenleving te maken. Liefde tussen man en vrouw is in de grond anders dan de liefde van medemens tot medemens.
| |
| |
Ik geloof niet, dat iemand, die niet van één ander kan houden, van vele anderen kan houden. Ik kan het niet bewijzen, maar mij dunkt, dat men bij één moet beginnen om bij velen te eindigen.
De liefde tot één kan de liefde voor velen in de weg staan.
Wij moeten in dit geval niet aan een keuze of aan een dramatische situatie denken in de trant van: een geliefde vrouw redden ten koste van vele anderen. Wij moeten de liefde zien als factor in de samenleving, niet als bepalend element.
Ik begrijp niet waar u heen wilt. U acht het verantwoordelijkheidsgevoel zowel bevorderend als remmend voor de samenleving, zoals u die voorstelt. Hoeveel te meer moet de liefde dat dan niet zijn.
De liefde moet de strengheid van het verantwoordelijkheidsgevoel weer verzachten en ons het leven draaglijk maken. Nadat het verantwoordelijkheidsgevoel ons aan banden heeft gelegd, moet de liefde ons bevrijden.
U zegt maar wat. U bewijst niets.
Veel van hetgeen wij doen, komt voort uit onze wil, onze goede wil. Onze goede wil is onze goede genius.
Socrates sprak van inzicht, deugdelijk inzicht.
Daar spreken wij ook over. Er is echter zodra de mens in het spel komt geen sprake van wiskundige, van universele formules. Wij zijn zeer eigenaardige, vermoedelijk uitzonderlijke wezens op een zeer eigenaardige, vermoedelijk uitzonderlijke planeet. Planeet en wezens zijn echter ook weer niet zo uitzonderlijk, dat er geen regels omtrent hun vorm, duur, gesteldheid en wat dies meer zij, gegeven zouden kunnen worden. Alleen moeten wij er rekening mee houden, dat onze uitspraken slecht gefundeerd zijn en dus aan verandering onderhevig. Als Socrates ons spreekt van deugdelijk inzicht, dat ons kan leiden bij de bepaling van de
| |
| |
wetten of laten we liever zeggen de regels van onze samenleving, dan neem ik aan, dat één van de eerste resultaten van dat deugdelijk inzicht een regel is. En die regel luidt: deugdelijk inzicht en liefde moeten samengaan. Hebt uw naaste lief als u zelf. Je ziet, het stond reeds geschreven. Het komt ook na de vraag: ben ik mijn broeders hoeder?
Is dit alles niet in tegenspraak met wat u aanvankelijk over de liefde zei? Veel vertrouwen over het vermogen elkaar lief te hebben, sprak daar niet uit.
Wel over het vermogen, niet over de duur. De mens is sterfelijk. Hij wordt afgelost, vervangen, verdrongen. De een ziet het zo, de ander anders, maar in elk geval is men het eens, dat niemand blijft. Ook diezelfde persoonlijke liefde niet. Wel de liefde van mens tot mens, van één mens tot één mens, van vele mensen tot vele mensen. Althans zolang de mens bhjft bestaan. Maar het punt waar het om gaat, is het volgende: de mens heeft de liefde steeds gezien als een verdienste van de geest, niet slechts als een eigenschap. Wel in theorie: de liefdevolle mens heeft nooit de liefdeloze mens lager willen achten, maar geen mens is ooit geheel liefdevol noch geheel liefdeloos en de bijna liefdevolle mens heeft de bijna liefdeloze mens altijd als een minder soort wezen beschouwd. Tot liefde in staat zijn, van een ander en van een medemens houden, is ook in de ogen van derden een verdienste. Als je echter van mijn betoog iets begrepen hebt, zul je het nu wel met mij eens zijn, dat hier sprake is van een misvatting. Van zijn medemens houden zal blijken een noodzaak te zijn. Als wij niet van elkander gaan houden, zullen we ons verstrikken in wederzijdse verantwoordelijkheidsgevoelens, in denkbeelden, die hoe tegenstrijdig ook, alle te verdedigen zijn. Wij zullen partijen vormen, waarschijnlijk meer dan twee, maar twee zijn reeds voldoende om elkaar om eikaars bestwil te bestrijden. Er is maar één middel om dit noodlottig conflict te voorkomen: de liefde tot de naaste.
| |
| |
Je hebt me niet begrepen.
Maar ik houd van u, meester, als u geestdriftig bent. En oprecht zonder na te denken. Zo maar. Als ziener.
Ik dank je, dat je hebt willen luisteren.
|
|