Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Gij hebt gezegd. Gij hebt gezegd; ‘de vrouw wier oogen in Uw oogen lezen, wier lippen bloeien op Uw mond en door Uw wezen schijnt verwezen en slechts Uw taal en zin verkondt, heeft dag noch uur gekend de trouw en was U nimmer tot Uw heil; haar vooze hart is vuig en veil; zij heeft Uw geld en goed verdaan en alle glans Uw naam ontnomen. Dus droomt gij schoonheid van een waan, laat mij U wekken uit dit droomen wijl 'k mij Uw vriend beschouw’ - ‘Is dit het weten, dat gij biedt?.... Ik heb haar lief, dit schoone kind en nimmer smart daarin gevonden al is 't mijn min, die 'k bij haar vind, waarmee 'k haar hart heb teer omwonden, Haar stem is zacht en zoet haar lied, het leven werd mij schoon en licht door d' onschuld van haar aangezicht en 'k dacht mijn eenzaam hart verstaan. - Gij zegt: ‘dit al is niets dan droomen en rukt mij af de schoonste waan.... maar wat heeft zij me dan ontnomen? Vriend, ik dank U niet.’ Vorige Volgende