Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Dernier refuge. Vrouw, ik wil wel met u leven, treed mijn open kamer in, mijn bezit zij u gegeven, doch verzwijg mij vooze min. De juweelen van een Carmen zijn de zonde, die verwondt, ik wil liggen in uw armen, met uw adem op mijn mond. 'k Stoot dan 't hooge venster open op de neergevelde nacht, waar verdoemde zielen loopen in een onbegrepen pracht. En de uren zal ik proeven als een geurend gift-likeur, en uw leven blijve toeven tusschen 't venster en mijn deur. En de maanden en de dagen gaan ons ongekend voorbij; alle bloesems die zij dragen zijn gewenscht door u noch mij. [pagina 18] [p. 18] En de nachten zullen groeien en ons leven zal vergaan, 't leege hart zal stil verbloeien in een zelfbedachte waan. Nu gij 't leven dorst verspelen afgestompt voor vreugd en pijn, wil ik wel met u nog deelen dit bestaan van zielloos zijn. Vorige Volgende