Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XXVII. Kusje. Hy wenscht die Bloem te weesen, die syn Lief sou gebruykken. JA, Bloemtje, ja, sal u 't geluk Doen rusten in het suyver schootje: Van Celestyn? sal 't Minne-goodje (Voor wien ik siel en sinnen buk) U leggen doen by 't poesel schoon Van mijn Meesters haar lieve borste? ô Waarde Bloem indien ik dorste Uw lot gebruyken, en ô Goon! In 't schootje rusten van die Maagd, En tusschen bey haar Venus-bergen, Die ronde klieren, my verbergen, Ik sou so langsaam, noch versaagt, Noch ledig leggen, neen, ô neen, Maar stadig woellen heen en weeder. Ik sou haar schootjen (och! hoe teeder!) Haar Hals, haar Arm, en al haar Leên Met duysend kusjes, eer ik 't vroeg, Begroeten, dit gaf ik aan yder. Mijn graage lust most noch al wijder, Ik achte dit noch niet genoech, Mijn liefde noch meer weeten wouw 'k Wouw leeren het verschil van Borsjes, Hoe groot die kring was van die schorsjes. Wat Borsje meest opswellen souw. Wat Borst de witste was van tween, [pagina 42] [p. 42] Of dees of geene Borst was harder. Wat Borst van tween (noch most ik varder, In rondheyd meer bevallig scheen. Wat Borst van tween was best getipt, Welk Teepel had de fraayste roodheyd. 'k Sou soekken, waar van daan die goot leyt, Van waar dat Heylig wegje glipt, Dat dit verschil aan Borsjes geeft, En seyt, dat meer noch in die hoekken En beeter schuylt: 'k souw ondersoekken Al wat natuur verborgen heeft. Maar och! ik mag mijn Celestyn, Noch met de boorden van mijn Lippen Bedouwen, noch met vinger-stippen Genaaken daar haar Borsjes sijn. Onbillijk lot en al te wreed! Schoon ik haar om die gunst quam vragen Sy heest verwaand my afgeslagen, Het geen ik eysch en 't geen ik weet: Maar voor die Bloem, die 't nieten weet En niet en eyst, is sy gereet. Vorige Volgende