Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne(1663)–Joan Blasius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] XV. Kusje. Hy bid haar om een Kusje en wenscht onder het kussen te sterven. MYn Liefje, bloem der Maagde-bloemen; Mijn Liefje, weder helft van mijn verdeelde siel, Wiens Lipjes ik durf Roosjes noemen; Wiens hayr een Lely-en Viole-geur behiel; Wiens blanke halsje, spijt de blankste, In reuk en weesen een Kaneele bosch gelijkt, Geef my nu eens, ik bid, op 't langkste Een vochte kus, soo sterk, dat geen van ons beswijkt. Een kus, gelijk de Musjes geeven Haar kriele bysit, of gelijk de Duyf haar ga; En tel de kusjes niet mijn Leeven. Doe niet, dat bid ik, als de gierge Lesbia. Men moet de kusjes nimmer tellen, Maar schenken die vry weg met een geneegen hart. Nu wy dan saam in Minne-spellen En trekkend-mond gekus sijn onderling verwart, Soo schiet uw oogjes na de mijne: Lijm Lip op Lipje; sluyt uw mondje niet heel toe; Laat die ook niet heel oopen schijne; Heel toe de Min mishaagt, heel op maakt minnaars moe. [pagina 23] [p. 23] Het is genoech wilt 't mondje gijpe, En gunnen vrije gang aan onse Tongen bey. Geen scherpe Tand de Tong benijpe, Nu ik soo minnelijk een Tonge-strijd berey. Uw Tongetje kom mijne teegen, En mijne d'uwe weer al speelende ontmoet. Men doe de Tong niet heel beweegen, Maar d'eene Tong-punt slechts de andere begroet. Wen ik dan poog uw siel t'ontsuygen Ontsuyg de mijne weer. So 'k met mijn tanden bijt, Soo bijt my weer, laat beetjes tuygen, Dat men in 't mond-gekus hier om de Lauwerstrijd. Men spreek met half gebrooke woorden. Men prevel binnens 's monds met stamelend geluyt. Leg eynd'lijk op de buyte boorden Van mijne Lipjes neer uw sieltjen, en besluyt Uw leeven daar met doodse verven. Of so gy, frisse Maagd noch liever leeven wilt, Soo veyns u daar alleen te sterven. Terwijl uw wrevel hart door al mijn tranen smilt En gy uw wreedheyd noch laat slippen Word ik gelukkig na geleeden swaar verdriet, Nu mijne siel mart op uw lippen, Mijn siel die aangeport, mijn leeden al verliet, En daar alleen verkoos haar wooning, Niet anders of sy daar voor eewig blijven sou: Sy vloey en dwaal dus om belooning [pagina 24] [p. 24] Tot sy sich met uw siel na wensch vereenigt hou; Tot onse twee sijn een geworde', Tot dat mijn siel en d'uw niet scheyden kan van een, Op dat de liefde, die ons porde, Noyt word van een gescheurt, maar altijd blijf gemeen. Vorige Volgende