| |
Tweede Aanmerkinge. Van een zelfde Voorval rakende de Stuipen.
EEn Kind van 8. jaren, spelende met een ander van ontrent gelyken ouderdom, so gebeurt het dat de een zoetjes de andere na gaat, en met een naar geluid achter hem schreeuwt, so dat den anderen daar soo van verschrikte, dat hy in een Stuip verviel, welke alle dagen wederom quam: de Vader hier over bedroeft zijnde, hadde daar over met verscheide Doctoren geraadpleegt, doch dewyl het luiden waren, die meest op den Apotheek ordineerden, soo is't dat by die middelen niets verwonnen wierd: derhalven wierde ik daar over aangesproken, en seide het Kind te sullen helpen, indien het myn Middelen na behooren wilde in't werk stellen, en myn Levens-maniere onderhouden.
| |
I.
Dit jongetjen dan kreeg deze Stuipen door een schrik. Wanneer ymand schrikt, komt'er een groote neerstortinge van geesten, en zoo | |
| |
het nu gebeurt dat'er uit de hersenen geen genoegzame quantiteit de reeds uitgeloopene kan volgen, is'er een ophoudinge van voortvloeyen der geesten, 't welk zoo zijnde, moet het lichaam ter neder vallen, en zoo lange deze Eclipsis verdragen, tot'er weder geesten genoeg zijn gemaakt.
| |
II.
De Trekkingen nu ontstonden door dien'er te voren al te veel en al te schielyken storting der geesten in de deelen quam, waar door de spieren tegens Wil bewogen wierden, en de zelve toe-trokken: Want deze beweginge is niet geschied dan door geesten. Want als iemand schrikt, schijnt hy aan alle kanten gelyk als te willen om zien, om te weten wat onraad hem genaakt, en dewijl'er dikwyls zoo veel in voorraad niet en zijn om alle de Deelen in een genoegzame menigte te vervullen, moesten de hersenen gebrekkig werden; en het lichaam, zeg ik, ter neder storten.
| |
III.
Deze Stuipen hielden nu niet op in eene reis, maar quamen dagelyks wederom, daar van is de reden, dat de Schrik zoodanigen indruk op de vezelen gegeven had, dat zoo wanneer daar geesten wederom in een genoegzame overvloed waren, zy op de zelfde wyze uit de herzenen | |
| |
liepen als te vooren, doe de Schrik eerst aanquam.
| |
IV.
Nu met Philosopheren maaken we de zieken niet gesond, daarom moeten wy ons kabinet van Genees-middelen openen, en sien wat Troost we onze Zieke konnen toebrengen. Ik liet dan het Kind dagelyks het volgende mengzel gebruiken voornamelyk een uir voor dat de Paroxysmus oft overval wederom quam, het was dan als volgt
Recipe Spir. Rutae, unc. quatuor. |
Liliorum convall. unc. duas. |
Salis volatil. Oleosi, unc. sem. |
Vini Hoglandici, unc. Viginti. |
Misceantur. |
Na een week gebruikt te hebben, begonnen de Stuipen wel eens zo kort te dueren als te voren: Daarom liet ik het al geduirig continueren, tot dat eindelijk aan't eind van de derde week de Stuipen ganschelyk ophielen. Niet te min liet ik het zelve noch al gebruiken, tot dat men ganschelijk niet meer en vernam.
| |
V.
Maar waarom konden de andere Genees-heeren hier geen middelen toe vinden zal misschien iemand vragen? Ik antwoord hier op dat'er geen | |
| |
goede middelen in den Apotheek te vinden zijn, die krachts genoeg hebben: Want men schryft gemeenlijk eenige dingen voor, die haar kracht verloren hebben, eerse in het bloed komen, of ze hebben die kracht niet, die men meint dat in haar steekt, gelyk
Als
Peaeniae Radices. |
Peaeniae Flores. |
Peaeniae Semen. |
Peaeniae Syrupus. |
Peaeniae Aqua &c. |
Viscus Quercinus. |
Limatura cranii Hûmani. |
Aurum Foliaceûm. |
Argentum Foliaceûm. |
Aqua Liliorum Convallium. |
Tiliae. |
Ungula Alcis, &c. |
Zulke en diergelijke zijn niet bequaam genoeg, zeg ik, om zo een Herculeaansen ziekte t'overwinnen, daarom moeten daar andere dingen in't Werk gestelt werden, of de Zieken worden gemartelt en tegens haar dank opgehouden.
| |
VI.
My dunkt daarom dat men seer qualijk gedaan | |
| |
heeft Dispensatoria te maken, en dat men begeert dat alle Doctoren sich daar na reguleren zullen: Het is het rechte middel om nooit verder in de Medicyne te komen, om de verstanden gelijk als met een Pauselijke authoriteit te blindhokken. Men behoorde in de Winkels dan zulke Composita niet te houden, en elk Doctor behoorde zijn eigen Apotheek te hebben, op dat hy in de zelve na zijn eigen goed vinden dingen mogt componeren en te samen laten voegen, die hy docht dienstig te zijn.
| |
VII.
Maar waar vervoer ik my al niet, want een Apotheker zal zeggen, de Doctoren verstaan de Pharmacie niet? En zeker ik geef den Apotheker het grootste gelijk van de Weereld, want ik ken Doctoren, die voor de groote noch gerekend werden, datse zomwijls in de Winkel quamen, daar ik pleeg te woonen, en als ik een zekere Pok-wortel snee, die men China noemt, vroeg desen voornamen Doctor, gelijk als het gemeen volk hen daar voor hiel, of het Aspergies wortels waaren, ik lagte in mijn zelfs, en zei maar ja, om desen Bot-oor niet beschaamt te maken; en sulke staaltjes zijn my by menigte wedervaren, zoo dat de meeste slag van Doctoren, 't geen ze ordineren maar mannetjen na mannetjen is, die gelyk de Kinderen naschryven. Ik ken nog een Doctor, die mede al voor een deftig Doctor passeert, zoo | |
| |
Men in't gemeen gevoelt, deze, zeg ik, kan niet ordineren als na de Recepten, die ik hem in een klein en lang boekjen, dat hy geduirig in zijn zak draagt, voor geschreven heb.
| |
VIII.
Men behoorde dan niemand tot een Doctors ampt te admitteren, ten zy hy by een goed Apotheker en Chymist als ook by een goed Chirurgyn de Konst geoeffent had: Want van de Academie komende, zijnze niet dan Naam-Doctoren of liever opgeblase Pedanten, wiens tonge niet dan dispuit slaat. De Konst dan zoo doorgrond en doorvroed hebbende, zullenze oprechte en verstandige Genees-heeren konnen werden, en bequaam zijn den Apotheker, bequame Middelen toe te laten bereiden. Of zelver toemaken, het welke beter is, en geeft gelegentheid om meer te leeren.
|
|