Verhandelinge van de opvoedinge en ziekten der kinderen
(1684)–Steven Blankaart– AuteursrechtvrijI.IN mijn Chirurgie heb ik eerst getoont, wat het Quaad-zeer des hoofts is, namelijk niet anders | |
[pagina 257]
| |
dan een Dauwworm en Hair-worm des Hoofts, van d'andere zoorten alle in plaats verschelende: Maar geeft op het hooft, om het groeyen des Hairs, vry wat meer moeyelijkheit. | |
II.In de opkomste dezer Ziekte begint het hooft te jeuken en met peukeltjes bezet te werden, welke om haar jeukte gekrabt zijnde, allenxkens open geraken, en een vocht uitsyperen gelijk de Dauw-worm, en wierde by de Grieken Achor genoemt; Deze scherpe vocht de kanten ront om wat meerder af knagende, wierden de gaatjes wat grooter, zoo datze wel na de huisjes van honig-raten gelijken, dan werden zy Favus gehieten; maar by aldien deze openingen, gelyk van de Hair-worm gezegt is, by een loopen, noemt men het Quaad zeer, oft Tinea, Porrigo en diergelijke, zoo dat het dan een Hair-worm werd, die de hairen op eet en ganschelijk bederft. | |
III.Als dan nu door het geduirig krabben en voort eten deze sweertjes zoo by malkanderen loopen, werd daar allenxkens door het verdroogen der uitzyperende vochten een korst geboren, hier en daar met schilferen, zoo de jeukinge en uitzyperinge weinig is, maar alwaar veel gekrabt is, met geele of afverwige korsten, die vry wat stinken, en leelijk om besichtigt te werden. | |
[pagina 258]
| |
IV.Men maakt van dit Hooft-zeer gemeenlijk driederlei graden oft trappen, want in de eerste oft lichste soort, vallen onder het krabben vry wat veel semelen oft schilferen van het hooft, om dat daar zoo veel vochten niet uit en zyperen om een korst te maken. | |
V.De tweede is die gene, welke een korst heeft, maar als men die komt af te lichten, siet men eenige korreltjes oft liever uitpuilingjes, even als of het Geers was, die gemeenlijk wat roodachtig zijn, en zomwijls wel wat bloed uit geven. Dit en zijn niet anders dan de kliertjes des huids, die ontblood zijn en door haar geswollentheid deze korreltjes vertoonen, welkers tengere bloedvaatjes gebroken zijnde ons een weinig bloed doen uitzyperen; en dit gelijkent zeer na de Herpes Miliaris. | |
VI.Maar in de laatste zoort is de Stoffe zo scherp, datze de onder gelegene deelen door eet, gelijk zulx mede in de Herpes Exedens gezegt is; in welke de kliertjes, uit welke de hairen groeyen, gans scirreus werden, zoo dat de hairen, geen voedzel meer krijgende, bederven en uitvallen, en 't gebeurt wel dat na de Genesinge op die | |
[pagina 259]
| |
plaatzen noit geen hair meer komt te groeyen. En om deze scirrheuzicheit is de huid dikwijls blauwachtig, en de uitlopende vocht zeer stinkende. | |
VII.D'Oorzaak is mede niet anders, gelijk ik in de Herpes oft Dauw en Hair-worm gezegt heb, dan een verstoppinge in de kliertjes, des huids, zijnde een slym die daar niet kan door passeren, welke dik is geworden, door een menigvuldig zuur, waar van men breeder in die Ziekte kan zien. | |
VIII.En dewijl deze Ziekte eenderlei is, zoo gebruikt men daar ook eenderlei middelen toe. Want de Alcalia uiterlijk en innerlijk spelen hier de baas. Maar het onderscheid van Genezen verscheelt hier in, dat men het hair van het hooft moet weren. Siet de Genezinge verder in mijn Chirurgie. |
|