| |
| |
| |
XLVII. Hooft-stuk.
Van de beesjes die in de Galnooten, Distel-noten, knobbels in de bladen van Wilgen, Honds-draf en diergelyke gevonden werden.
I. MEn siet menigmaals dat aan de bladeren van verscheide boomen en kruiden, eenige knobbelen gewassen zyn, gelyk als den Eiken-boom brengt buiten syn vrugten ook binnen in syne bladeren een of meer ronde knobbels voorts, die men Gal-noten noemt: alsulke knobbels, heb ik ook aan de Appel en Pereboomen, Wilgen, Kruis-boom, oft Vitex, Honds-Rosenboom, oft Cynosbatus, wilde distels, Honds-draf en diergelyke gesien.
II. Over weinige jaren syn my dan door een Liefhebber, eenige versch | |
| |
geplukte Gal-noten gebragt, die nog aan haar bladen vast waren: ik kon niet anders bemerken of dese Galnoten waren altyd gemaakt uit een ribbe van het blad, gelyk ik sulx in andere knobbels meer bespeurt heb, synde op d'een of d'andere plaats wat gequets, even als of 'er een opening gemaakt was.
III. De Gal-noten openende, vond ik in 't midden een rond houtagtig bolletjen, dat in 't midden een rond gaatjen had, in welke een wit Wormtje was, leggende in een gebogen, en na syn kleinte vry dik; het lighaamtje was gemaakt van twaalf of dertien ringetjes, gelyk alle gewormten en Rupsen hebben: boven op dese ringetjes, stonden verscheide spitse hairtjes in order, dog dit dient met een matig vergrootend glas gesien te werden: wyl hare groote maar is als een groot mostaart saad.
IV. Wanneer dit Wormtjen genoeg gegeten heeft is syn huisjen grooter als
| |
| |
in 't begin, want hy eet het rontom af met syn spits bekjen, soo dat 'er een rond gaatjen in blyft. Dit verwonder ik my seer dat ik noit geen uitdygsels in dit ronde huisjen by het Wormtjen gevonden heb: misschien dat het niet en eet, en alleen de sappigheid met syn snuitjen uitsuigt: maar aan het onderdeel deses Worms, tusschen de kop en het agterlyf, welk seer in een gedrongen was, leide een weinig swartigheid, het welk eer na een afgetrokke vervelde huid geleken, als na vuiligheid.
V. Dit Wormtjen groot genoeg zynde, verandert in een popjen, de Worm byna gelyk dog wat bruinder van koleur, 't welk men selden komt te vinden, dit popjen blyft niet lange alsoo, maar daar komt binnen weinig tyds een swart vliegjen uit: hebbende twee hoorntjes die uit verscheide ledekens bestaan op de kop. Ik hebse selfs in de Gal-noten gevonden, eerse nog uit de Noot gekropen waren, | |
| |
dan soo leggen sy met her agterlyf en de kop in een gerolt; van sommige waren de vleugeltjes, die twee in getal waren, nog in een gevouwen, maar van andere reeds uitgespannen; de pootjes en hoorntjes waren netjes in een gevouwen.
VI. De Gal-noten hebben altyd hare bepaalde plaats, want sy groeyen altyd tusschen een ribbe aan d'onderste syde van het blad, want men heeft noit beschouwt dat een Gal-noot tusschen twee senuwen, in 't weeke van het blad, is voort gekomen: ook leerd ons d'ervaringe dat een Gal-noot altyd aan 't onderste van 't blad groeit, en noit op het bovenste oft gladste deel van het blad; maar het tegendeel bespeurt men aan de Boekebooms bladen, en sommige andere die geen Eekels dragen, die hare knobbels boven op het blad hebben.
VII. Veeltyds sietmen, dat 'er in de rype Kersen een Wormtjen groeit, gemeenlyk een alleen, en dat voorna- | |
| |
melyk in die Kersen welke men Spaanse Krieken noemt; dit Wormtjen is wit van koleur, spits van smoel, en stomp van gat, bestaande uit veele ringen, sonder pooten: en alhoewel dit Wormtjen groeit, merkt men niet dat het eenige uitdygsels heeft, daarom geloof ik dat het alleenlyk suigt, op die wyse byna gelyk de kinderen in 't moeders lighaam geen dikke vuiligheden lossen, wantse die in hare lighaamtjes houden tot sy geboren zyn.
VIII. Wanneer dit Wormtjen syn behoorlyke wasdom gekregen heeft, blyft het niet in syn Kers, maar verlaat de selve en soekt een schuil-plaats om tot een popjen te veranderen; na de vervellinge dan ('t welk geschied door het rimpelen van de buitenste huid, want die door de logt komt te droogen) behoud het syn vorige witte koleur; uit dese geribde popjes krygt men dan tegens de Somer, in de Bloeymaand kleine, ruige swarte vliegjes, met twee vleugeltjes: aan de | |
| |
buik syn de hairtjes vry menigvuldiger als op de rug en kop. Het hoofdjen is meest geel; op de rug is mede een goudgele halve boog. De oogjes syn rood, staande in een goude boogjen. De vleugeltjes hebben verscheide swarte vlekjes, die heel aardig zyn: het heeft, gelyk andere vliegen, ses swarte, ruige pootjes; maar ontrent hare gevrigtjes met goud gele hairtjes begroeit.
IX. Sulke en diergelyke beesjes heeft men ook in de knobbels van Wilgen, Appel en Perboomen, Honds-draf en diergelyke. Die van de Honds-draf (Hedera Terrestris genoemt) brengt syn Worm, Popjen en Vlieg even eens voort als de Gal-noot: want het Wormtjen en zoo voorts leggen in 't midden van de knobbel in een rond huisjen: dese knobbels heb ik in de Somer wel geplukt en in een doosjen gedaan, uit welke ik in de volgende Lentemaand, uit sommige Wormtjes, uit andere Popjes, en uit | |
| |
verscheidene kleine swarte vliegjes gehaalt heb. Sommige knobbels waren enkelt, maar andere bestaan uit dry, vier, ses en meer knobbeltjes, die yder een Wormtjen in hebben: men vind dese knobbels meest in die Honds-draf, welke wat weelderig wast.
X. Daar is een soort van Rosen, die men Cynosbatus, dat is, Hondsrosen noemt, aan dese groeit seker uitwas, soo aan de bladen, appeltjes, als aan het hout, (by ouds Bedeguar genoemt) synde van buiten als een donsige Mosch, gemeenlyk rondagtig, dog somtyds verdeelt, van binnen vry hard en houtagtig, met een ofte meer ronde huisjes voorsien, in welke kleine Wormtjes huisvesten; wanneer sy eerst groeijen synse groen, daar na geel, somtyds wel wat roodagtig, daar na kastanie-bruin.
XI. De gedaante van het Wormtjen, gelykent wel na een Mot, oft Wormtjen dat men in de Kaas vind, | |
| |
wit van koleur. Wanneer mense door het vergroot-glas bespiegelt, schynen sy veele pootjes te hebben, op het lyf veele ringen, en diep gekorven, hebbende op de rug, gelyk als eenige knoopjes, ruig met hairtjes bewassen.
XII. Na het veranderen in een wit popjen, komt 'er in de Somer een schoon Vliegjen uit, hebbende de groote van een groote Mier, de Wespen byna gelyk. Het hoofdjen en de oogen hebben een swart en goudagtige koleur; het agterlyf oft rug is schoon hemels-blauw, maar van onderen als de schoonste purper: door dese koleuren nu schettert een goude grond. De vleugeltjes syn seer doorschynig. Aan 't agterlyf heeft het een angel gelyk de Wespen, met welke sy steekt.
XIII. Dese vliegjes vliegen op dese Rosen in de Hoy- en Oogst-maand, en na datse met malkanderen gespeelt hebben, maken sy hare Eijertjes aan de takjes, knoppen der Roosjes, die | |
| |
in roode appeltjes veranderen, en aan andere deelen van dat gewas door een lymigheid vast. Waar uit Wormtjes groeijen, welke in dese appeltjes, tengere takjes en rysies, of in de bladeren selfs kruipen, en hare woonplaats daar in maken, om sig tegens de onstuimigheden van Herfst en Winter te bevryen.
XIII. In Walcheren heb ik een wilde distel sien wasschen, in welkers stamme veele knoopen waren, daarom noemt mense ook Distel-noten. Ik hebse in de Somer wel getrokken en open gesneden, in welke ik dikwils een, en somtyds ses of meer holligheden heb gevonden, synde in yder een Wormtjen woonagtig.
XIV. De Wormtjes syn klein, wit, en geringt, die eindelyk in 't afgaan van de Somer in witte tonnetjes, weinig van de Worm verschelende, veranderen. Ik heb van dese Noten wel in myn lade gelegt, om somtyds te sien wat 'er uit mogte voort komen: | |
| |
soo syn daar in 't voorjaar aan 't eind van de Lente kleine vliegjes uit de Noten gekropen, met twee vleugeltjes die geel syn met swart gevlekt. De lighaamtjes van de vliegjes waren swart, het agterlyf spitsagtig, aan welke schynt een angel verborgen te wesen.
XV. Nu sullen eenige nieuws-gierige en leer-gierige vragen hoe die beesjes daar in komen, en ofse een gedeelte van de bladen, kruid oft boomen zyn? sekerlyk dit voorstel heeft my lang opgehouden, eer ik het merg van de saak heb konnen insuigen. Daar synder die seggen dat het een siekte der plant is, en dat uit die bedervingen Wormen voort komen. Maar wyl sulx buiten de reden en ervaringe is, sullen wy ons niet ophouden, die meininge te wederleggen, want wy sulx in 't begin ook genoegsaam gedaan hebben. Andere syn van gedagten, dat de vliegen selfs hare Eijeren in de planten oft bladeren der | |
| |
boomen verbergen, en daar in door steken te brengen: het welk ook schyn van reden heeft, dewylwe sien dat die vliegjes agter aan 't agterlyf gelyk als spitse kokertjes hebben, met welke sy de bladen konnen doorgaten, en uit het kokertjen, tot in de holte, die in 't blad gemaakt is, het Ei uit haar lyf konnen voortduwen en voort persen.
XVI. Anderen haar gevoelen hier over is, dat de vliegjes hare Eijertjes, aan de bladen, takken of vrugten door een kleventheid, die mede uit het lyf komt, vast maken; uit welke terstond kleine Wormtjes komen, die het blad doorknagen, en hare woning daar in maken: want men bespeurt altyd in dese en andere knobbelen, dat'er een voorgaande quetsinge is geweest, waar uit rontom het Wormtjen een harde weeragtigheid, oft lidteiken ontstaat, welke rontom het Wormtjen van binnen zynde, hem een rondhuisjen verschaft, al aardig | |
| |
gemaakt, want niet alleen is dit huisjen rond en hardagtig, maar van den omtrek deses huisjes, gelyk als van een stip na een rondom gehaalde trek, synder menigte veselen leggende, die in de buitenste korst der Galnoot, oft andere knobbel einden.
| |
De sestiende Tafel.
A. | Is een eiken-blad van de onderste syde te sien, om dat de Worm altyd van onderen schynt in het blad te kruipen, wylse ligt van de bovenste syde door de hitte der Sonne, soude konnen komen te verdroogen: of dat de vliegen misschien aan d'onderste syde hare Eijeren leggen. |
B.B. | Syn twee volwasse Galnoten. |
C.C. | Syn twee kleine, die nog onvolwassen syn. Merkt dat 'er dikwyls veel en dikwyls weinige Galnoten aan een blad groeyen. |
D. | Is een open gesneden Galnoot, in wel- |
| |
| |
| ke men het huisjen van de Worm siet, aardig gemaakt. |
E. | Is mede een huisjen van de Galnoot, uit welke het vliegjen is gekomen, die de Galnoot heeft doorgeknaagt, en een gaatjen in gemaakt, om uit syn gevangen huis te breken. |
F. | Is de Worm uit de Galnoot. |
G. | Het Popjen. |
H. | Het Vliegjen. |
I. | Is de Worm uit een Spaanse Kriek. |
K. | Het Popjen. |
L. | Het Vliegjen. |
M.M. | Twee knobbels op het blad van de Honds-draf. |
N. | Het Wormtjen uit de knobbel van de Honds-draf. |
O. | Het Popjen. |
P. | Het Vliegjen. |
Q.Q. | Is een doorgesneden Distelnoot, met vyf huisjes van binnen in, die yder een Wormtjen hebben in gehad. |
R. | Het Wormtjen. |
| |
| |
S. | Het Popjen. |
T. | De Vlieg. |
V.V. | Een sponsagtig Uitwas aan de Honds-rosen, in welke seven huisjes zyn, die yder een gaatjen hebben, waar uit reeds de vliegjes gevlogen zyn. |
X. | De Worm. |
Y. | Het Popjen. |
Z. | 't Vliegjen. |
|
|