| |
XLVI. Hooft-stuk.
Van de Muggen, en haren Worm.
I. DE Muggen die wy Culices in 't Latyn noemen, daar van heb ik een menigte soorten gesien, en na my dunkt, behooren sy alle tot het Haft, dewyl zy mede gelyk het Haft, uit een Water-worm voortkomen. Men soudese gevoegelyk tot dry hooft-soorten konnen brengen, als daar syn seer groote, die Moufetus de naam van Tipula geeft, om dat se veel op het water sweven: dese hebben vry lange pooten, en daarom van de kinderen lang-beenen genoemt, die ook in koleuren en maaksel van malkanderen verschelen. d'Andere soort is seer klein, waar van sommige angels hebben, en andere geen, welke men eigentlyk Muggen noemt. Die met an- | |
| |
gels singen oft gonsen alleen, en plagen de menschen by nagte in de heete somer niet weinig.
II. Sy komen dan mede voort, gelyk het Haft uit de kuit die de wyfjes in 't water geschoten hebben, over welke het mannetjen syn hom schiet, en deselve bevrugt, en daarom vliegen, en gonsen zoo over het water: men sietse noit aan malkanderen, gelyk als men dese heele groote soort en in de Vliegen siet.
III. Uit het bevrugte Ei, komt met 'er tyd een dik-gekopten Worm voort, met twee swarte oogjes, hoorntjes, baard, enz. De borst is mede vry dik: het agterlyf redelyk lang, alle met schobbetjes gelyk als de visch beset, en in agt ringen, oft kervingen, verdeelt. Aan de zyden van de borst en 't agterlyf syn menigte hairtjes als riemtjes om te swemmen. De staart bevind ik neerhangende, anders als den Heer Swammerdam heeft aangeteikent, ten ware dien Heer en ik ver- | |
| |
scheide soorten gehad hebben. Aan 't eind van de staart is ook een menigte hairs, gelyk als een breede staart neerhangende. De staart schynt sig als in twee ringen te verdeilen.
III. Boven op de staart, oft liever tusschen de staart en de buik, staat een groote verheventheid met hairtjes beset, die ik mede anders dan andere gesien heb, dat niet schynt nat te werden, en waar door my dunkt dat hy zyn adem haalt, om dat hy daar mede dikmaals boven aan de vlakte van het water komt, voornamelyk als de Worm wat moede van swemmen is, en nieuwe logt begeert te hebben.
IV. De Worm is uit den blauw-swarten doorlogtig, zoo dat men selfs eenige vaten, die van de borst door de rug na de staart toe gaan, kan sien open en toe trekken.
V. Wanneer nu dese Worm syn volkome groote gekregen heeft, vervelt de selve, en werd van gedaante seer verandert tot in een popjen, | |
| |
schynt een geheel ander beesjen te zyn: want de kop is in het popjes geheel om hoog, die in de Worm neerwaars hing, en de staart om laag, die te vooren om hooge was. Men siet op het hooft twee hoorntjes, de vleugels en pootjes zyn aardig geplaats. De koleur van dit diertjen is verscheidentlyk na dat het in 't ligt geplaats is, maar daar na is het bruinder van koleur. Dit popken swemt zoo lange na de vlakte van het water, tot dat het vliesjen van de kop komt open te bersten, uit welk dan de mug met zyn volkomene leden komt uit te kruipen.
VI. Dese mug dan uit zyn popjen gekropen zynde, vliegt terstond weg. In het hooft zyn aanmerkelyk de oogen, die yder wederom uit verscheide oogen bestaan, gelyk men zulx in alle alsulke diertjes bespeurt. Tusschen de oogen staan twee gepluimde hoorntjes, die gemeenlyk in twaalf leden gedeelt zyn, synde rontom begroeit met vlasagtig hair, dat op se- | |
| |
kere order geplaats is. Op het eind van dese hoorntjes is nog een kring van verscheide hairtjes.
VII. Tusschen dese hoorntjes is den angel, daar hy bloed mede suigt, geplaats: desen angel is geplaats binnen in twee halve kokertjes, welke, op malkanderen passende, den angel besluiten. Dese kokertjes als ook den angel syn met ruig hair begroeit: uit desen angel, schiet nog een dunne en fyne naald, die soo scherp is, dat geen vergroot-glas daar eenige stompigheid aan kan ontdekken.
VIII. Aan de borst der Mugge, die vry blinkend is, en met donker bruine borstelige hairtjes beset, heeft men ses pootjes geplaats met twee vleugeltjes, waar by nog komen twee ledekens, die ik sie dat den Heer Swammerdam genoemt heeft de hamerkens, synde als twee in de loop geblevene vleugeltjes, wiens gebruik soude syn in 't vliegen eenig geluid te maken, en dese hamertjes siet men in | |
| |
alle beesjes, die maar twee vleugels hebben. De pootjes bestaan uit seven ledekens, welke in d'agterste pootjes grooter zyn als in de voorste, dese syn overal met hairtjes en pluimtjes begroeit. De vleugeltjes syn ook rontom met langagtige hairtjes bewassen: op die wyse syn ook alle de draden bewassen, die door de vleugel heen loopen, anders is de vleugel als een netjen doorlugtig, behalven dat de opene gaatjes, gelyk als met eenige lymigheid toegestreken is.
IX. De buik oft agterlyf, synde van agt ringen te saam gestelt, en is geheelyk met pluimtjes overtogen. Daar de kervingen syn, is de koleur wat swarter.
X. Het wyfjen scheelt eenigsins van het mannetjen, want de hairtjes syn aan de twaalf ledige hoorntjes anders geplaats; ook is aan d'angel-koker eenig onderscheid.
XI. In Sprokkel-maand en Lente-maand heb ik een soort van Muggen | |
| |
gesien, die agter aan 't lyf een krom omgebogen angel hadden, even of het van een Scorpioen was, en alhoewel ikse op myn hand sette, soo merkte ik niet, dat se daar yets mede beledigden: maar sy bewogen desen angel dikmaals op en neder.
XII. Het hooft was ook van een andere gedaante als de gemeene soort: de hoorntjes waren niet al te groot, uit verscheide leden, die met fyne, en korte hairtjes waren begroeit, gemaakt. Tusschen dese hoorntjes was een lange stompe en hairige snuit, die geduirig open en toe scheen te gaan. Aan yder syde van dese snuit, is een vyf-leedige en met hair begroeide knyper oft vatter, dog aan syn eind rondagtig, ik sagse aan yder deser Muggen altyd gebogen, even oft een Griekse π had geweest. Siet het hooft D. met syn aanhang.
XIII. Ik twyfel of dese Mug wel uit een Water-worm geboren werd, want ik siese gemeenlyk uit de aarde | |
| |
kruipen. Hare vleugeltjes blinken meer als die van andere Muggen, en syn ook meer gevlekt: sy syn ook tammer, want sy sitten meest aan schuttingen en heiningen stil: om syn angelagtigen staart, sal ik hem met regt de Scorpioen-mug konnen noemen; gelyk men de andere soorten, de naam van gepluimde en ongepluimde Muggen kan geven.
| |
Vyftiende Tafel.
A. | Is de Worm der Mugge, vergroot. |
B. | Het Popjen, vergroot. |
C. | De Mugge in syn ordinare groote, welke steekt. |
D. | Is het hooft van een andere Mug die in Sprokkelmaand en Lentemaand vliegt, welke niet en steekt. |
E. | Desselfs Scorpioen staart. |
| |
| |
|
|