tyds eenige bruine plekjes op de rug, die men ook in andere soo veel niet en siet. Sy hebben een breed agterlyf; van voren loopt hy spits toe als een verkens smoel, met twee hoorntjes, die ik in andere twee, en in sommige daar eenige veseltjes by bevonden heb: het agter-lyf is vol lange hairen als een Yser-verken oft Egel beset. Aan yder syde syn vier pootjes, bestaande uit veele ledekens die met hairtjes begroeit zyn. Aan 't eind der pooten hebben sy knypertjes, gelyk de gemeene luisen, die de menschen aan 't lighaam komen te groeyen.
II. Ik heb niet anders konnen bevinden of dese diertjes komen uit Eijeren oft neten voort, welke doorschynig zyn. Het buitenste vlies van het Ei is vol ruiten aan syn buitenste oppervlakte. Dese Eijertjes werden selfs van de Myten geleid: welke door de warmte des logts allenxkens uitbroeijende, eerst kleine Myten vertoonen, die daar na vervellen en van tyd tot