| |
XXXIII. Hooft-stuk.
Van de Spinnen, en voor eerst van de kleine bruine Spin, en hoe die sonder manneken syn Eijeren lei, en nieuwe Spinnen voort bragt.
I. IN 't midden van Lente maand, MDCLXXXVI in myn Wynkelder zynde, vond ik boven aan de soldering een kleine soort van Spinnen, bruin en blinkende van koleur, sonder vlekken, maar had een ligt bruine streep over het lyf, en een andere rontom, die het bovenlyf van het onderste scheide. Ik deed hem in een fles met een stop toegestopt, en bewaarde hem daar in dry volle maanden, sonder hem eten of drinken te | |
| |
geven, daar na gaf ik hem een Vlieg, daar hy haast na toe sprong, hem vermeesterde, en uitsoog: eenige dagen daar na gaf ik hem nog een Vlieg, en dat tot dry toe; hy nam seer toe in groote, maar den negen en twintigsten van Wiedemaand leide hy eenige Eijeren in een wit netjen, welke uitdroogden, waar na syn aangenomen dikte merkelyk verdween. Ik gaf hem doe nog dry Vliegen, maar wierd niet dikker, ik hield hem dan dus tot den sevenden van die maand, wanneer ik hem wederom een Vliegjen toereikte.
II. Den sestienden van Hoeymaand was hy wederom vry dik, en leide voor de tweedemaal een rond bolletjen vol Eijeren, uit welke (wonder boven wonder) den elfden van Oogstmaand, sonder dat'er een mannetjen by geweest was, ettelyke kleine swarte spinnetjes zyn uit voortgekomen. Ik hebbe die hier beschreven, om dat ik niet en weet, dat ymand oit bespeurt heeft dat de Spinnen Eijeren | |
| |
leggen, en daar uit nieuwe Spinnen komen, sonder eenig manneken by geweest te zyn. Hier uit moet men dan besluiten, dat yder Spin mannetjen en wyfjen moet zyn. Soo menigmaals als men Spinnen siet, vind men niet dat'er twee met malkanderen gelyk als man en wyf gemeenschap hebben: en dit gaf my aanleidinge om dit werk eens op te nemen, het welke ook na myn gedagten is uitgevallen.
III. Den sestienden van Herftmaand heeft hy wederom eenige Eijeren geleid in een bolletjen als voren, daar yets uit begon te komen, maar d'Eijeren wierden door de andere Spinnetjes uitgesogen. MDCLXXXVII in Sprokkelmaand, is dese Spin gestorven: soo dat ik dit door andere Spinnen verder sal moeten volvoeren, en hebbe reeds wederom dry yder in besondere flesjes geset. Siet de gedaante in de dertiende Tafel, by de letter A. en B syn de Eijeren.
IV. Wat nu aangaat de andere soor- | |
| |
ten van Spinnen, die syn seer verscheiden in groote, koleur, form, fenynigheid enz. waar van sommige netten breyen, en sommige niet. Ik heb 'er onlangs een afgeschildert die seer groot was, synde te gelyk met andere seldsame beesjes uit Suriname gebragt: de selfsde soort heeft ook Georg Markgraaf in syn Brasiliaanse beschryvinge doen verbeelden, en Nehemias Grew heeft die in syn Musaeum Regalis societatis mede beschreven.
V. De Brasilianen noemen die Nhamdu Gnacu. Het lighaam is, als andere Spinnen, in twee'en gedeelt want het hooft steekt in de borst: wel dry vingeren breed lang; op de hand geset, beslaat hy meer dan de geheele palm van de hand. Het voorste deel is wel het grootste, byna twee vinger breed lang, en ander halve vinger breed, rondagtig, dog wat neergedrukt: het agterlyf is ronder, van groote en gedaante als een groote moskaten noot, anderhalve vinger breed
| |
| |
| |
| |
lang. Boven op 't midden van de rug, wat na het agterlyf toe, is een holligheid rontom met ruig hair begroeit. Voor aan de borst staan ses blinkende oogen, namelyk aan yder syde twee boven malkanderen, en in 't midden twee naast malkanderen, en dat in dese order
VI. Aan beide zyden van syn smoel, heeft men een nagelwyse uitbultinge, gelyk een halve maan; een halve vinger breete lang, aan 't eind getand, glinsterend swart, mede halve maans gewyse, ook een halve vinger breete lang, en aldus ook twee tanden, die men in goud set, en voor tand-stokers gebruikt. Aan yder syde siet men vyf pooten, welker twee voorste gemeenlyk voor twee knypers genomen werden, voornamelyk in andere spinnen, die men maar agt pooten toeschryft. De twee voorste syn twee vinger breed | |
| |
lang, hebbende buiten hare twee leedjes, daarse uit bestaan nog vier tussen knoopjes; aan 't eind is een agterwaarts omgebogen, swart en blinkend nageltjen. Het tweede paar pooten syn wel vier vingerbreed lang; hebben vorders mede twee leden, en vier tussen knoopingen. Het derde paar is vierdehalve vingerbreed lang; het vierde paar is wat langer, en mede gelyk de andere paaren geleed en geknoopt: alle pooten nu, syn aan 't eind voorsien met twee kleine, swarte, en gelyk de Kreeften hebben, in tween gesnedene hoorntjes. By het agter-gat, syn twee naast malkander geplaatste uitsteeksels, een halve vinger breed lang, de dikte van een dikke draad, uit welker midden de draad komt, diese spinnen.
VII. Het geheele lighaam is met kort en donker bruin hair begroeit soo sagt als syde; over het geheele bovenvlak der pooten, als ook van het agterdeel, de syden, en uitsteeksels daar | |
| |
de tanden staan, syn met overvloedig hair, uit den grysen roodagtig beset. In oude werd het geheele agterlyf wel kaal, en de huid werd uit den witten roodagtig. Sy eten vliegen en andere beesjes, daarom spannen sy ook hare netten uit. Sy leven ook lang: ook vervellen sy. In Bermuden heeftmen Spinnen die hare netten spannen, wel agt vademen verre, welker netten ook soo sterk syn, dat'er een Lystervogel souw in konnen blyven hangen. Siet Tafel XVII de verbeeldinge by A.
VIII. Vorders bewaar ik onder myn uitheemse geschilderde beesjes, nog een ander soort uit Surinamen gesonden, welke de groote heeft van een onser gemeene Somer-spinnen, bruin van koleur: het lighaam heeft de gedaante van een Eekel, die met syn onderste spitsjen na agter toe gekeert is. Het geheele lighaam was niet verdeelt. De pooten waren wel twee vinger breed lang, ligt kastanie-bruin en | |
| |
dun, vier in getal; aan 't voorlyf waren twee lange, geschaarde knypers, rood van koleur, sonder hair. Ik heb diergelyke nog niet by ymand verbeeld gesien. Siet Tafel XVII. B.
IX. In onse Nederlandse land-streken heeft men verscheide soorten van Spinnen, als daar syn Wolf-spinnen, Veld-spinnen, Water-spinnen, Huis-spinnen, Boom-spinnen enz. Ik hebbe ook dikmaals, wanneer het wat onstuimig weder was geweest, en 'er dan een zuidwindinge heldere dag verscheen, menigte van lange witte draden in de logt sien vliegen. Sommige seggen dat het yets is, 't welk in de logt gemaakt werd, van de Grieken Meteoron genoemt; maar in die gedagten ben ik niet: dewyl ik altyd Spinnen in de draden gevonden heb. Den oorsprong daar van dan geloove ik dese te zyn, nam: 't is my gebeurt dat ik over eenige jaren, met eenig geselschap na buiten over de velden ging, zynde tot Franeker, om ons wat te | |
| |
vermaken: soo waren de Weijen, digt aan de Slooten, soo wit van spin-rag bewassen, als een Laken, welk Spinsel van kleine Water-spinnetjes gemaakt wierd. Onse schoenen en kousen wierden daar ook soo wit af, ofse met spinsel omwonden waren. Dit dan waar zynde, agt ik het niet onmogelyk te zyn, dat dit spin-rag door sterke winden los word, en in de logt, zelfs met syn Spinnen, kan opgenomen werden, welk spinsel in draden woelende, daar na, als het we'er bedaart is, met syn Spinnen nedervalt, konnende niet langer om hoog gehouden werden. Ook kan het zyn dat na een voorgegane regen, het spintsel los werd van het gras, en daarna als 't weder komt te droogen, het door een ligt windeken om hooge in de logt werd gedreven, vliegende dan over heele Landen en Steden. Ik heb voorleden jaar jonge, kleine Spinnetjes daar in gevonden, even als of het 't kleine bruine Spinnetjen was, daar ik te | |
| |
vooren van geschreven heb.
X. Soo ras syn de Spinnen niet geboren, of se beginnen te spinnen, ten minsten is'er altyd eenige draadagtigheid agter aan haar lyf. Soo 'er eenig gedierte, gelyk als Hagedissen, Slangen, Chamelions enz. vasten konnen, zoo moet men de Spinnen daar mede onder rekenen: ik heb eenige jonge Spinnen wel ses maanden sonder eten of drinken bewaart, zelfs groote Spinnen heb ik soo lange gehouden. Onderwylen gebeurt het wel dat sy haar vel soo aardig uit trekken, dat men haast zeggen souw, het een andere Spin te zyn.
XI. Soo zy al eten, gebruiken sy vliegen, want daarom spannen sy haar netten uit, op dat de vliegen snel vliegende, en de draden der netten niet siende, daar in souw blyven hangen, waar op de Spin dan aanstonds toeschiet, en de gevangen vlieg uitsuigt. Wanneer men twee, dry ofte meer Spinnen in een glas by een set, suigen | |
| |
zy malkanderen zoo lange uit, tot dat'er maar eene overig blyft, wiens haan dan koning is. Soo datse niet alleen vliegen maar zelfs malkanderen uit suigen.
XII. Sy leggen gemeenlyk hondert Eijeren, sommige meer andere minder, want ik hebber gesien die'er hondert vyftig en meer hadden geleid. Daar zyn Spinnen diese gelyk als een wit jakjen aan malkanderen spinnen, kloots gewyse, dat se hier of daar aan een boom oft schutting verbergen, zoo lange tot 'er in 't voorjaar door de warmte weder nieuwe Spinnen uit voortkomen: andere leggen hare Eijeren in d'eene hoek of d'andere, en spinnen daar alleen een net over.
XIII. De stoffe om hare netten te maken, schynt zeer lymig te zyn, welke lymigheid uit haar agterlyf gaat, datse dan hier of daar aanvryven, en voortgaande spint'er uit die lymigheid een draad, die terstond in de logt droogt of stolt: men verhaalt dat de | |
| |
groote Brasiliaanse Spin, draden spint, zoo sterk als een snaar: selfs als men eenige draden van onse Spinnen by een voegt, geven zy mede een geweldige sterkte. Wanneerse nu haar draad van den eenen boom aan den anderen willen hegten, laten zy sig aan haar draad neder vallen, soodanig datse geen grond raken, dan slingeren zy haar lighaam soodanig, dat zy door haar slingeren, den anderen boom genaken, en haren draad daar aan hegten: dit geschied zoo lange tot hy al het scheersel gemaakt heeft: dese scheerdraden ontmoeten sig alle in een punt, in welkers midden hy geduirig gelyk als op zyn throon sit. Na het maken van de scheerdraden, (die alle niet uit eene, maar wel uit dry of vier dobbele draaden bestaan, om sterktens halven te hebben, na dat de Spin swaar of ligt is) geeft hy sig tot het middelpunt, om den inslag te maken: hy gaat dan (gelyk ik gesien heb) aan die zyde, als men voor | |
| |
het net staat, die ons dan de linker is; en, soo we voor het westen staan, die ons dan het zuiden is, van de eene scheerdraad tot den anderen: met de punt dan van zyn agterlyf drukt hy op yder scheer-draad, en daar na duwt hy met een zyner regter voorste pooten (of agterste, dat my byna vergeten is, dog meine met de agterste) eens op die plaats, daar hy met het agterlyf de draad had aangehegt; dit gedaan zynde, klimt hy na boven toe, en doet op gelyke wyse zoo, alsoo gaat hy al hoog, en dat geduirig om en om het middelpunt. Als hy nu eens rond is geweest, maakt hy zyn draad niet los, maar gaat op de scheerdraad wat verder, en loopt op die wyse soo lange rond, tot de eene scheerdraad van den anderen soo verre is, dat hy met syn pooten, van d'eene tot den anderen niet kan komen, en dit gaat soo ras voort, dat m'er geen oog kan op houden. Dese webbe afgesponnen hebbende, gaat hy in het middelpunt | |
| |
rusten, met het hooft om laag, om des te beter zyn geheele net over te kyken. Voren heb ik gesegt dat de scheerdraden eenige reisen verdubbelt zyn, het welke men niet en siet aan de draden van den inslag. De oorsaak is dese, mein ik, namelyk dat de Spin, om van 't eene eind tot het andere te komen, dikwyls over de scheer-draden moet loopen, en dat geduirig, zyn draad daar aan klevende, deselve verdubbelt, het welke aan den inslag niet geschied, wyl hy, die gesponnen zynde, soo niet meer beloopt. Het Spinnen van den inslag nu, gaat soo ras, dat ik'er nauwelyks oog konde op houden.
XIV. Andere soorten van Spinnen maken geen uitgespanne netten, maar gaan elders in een hoek van de muur, oft balken, alwaar zy soo eenige draadjes over malkanderen spinnen, in welke zy sitten. Andere maken haar spinsel zoo digt, dat ik werk hebbe gehad, om door een vergroot glas de | |
| |
draden te sien. Andere spinnen langs de Slooten van de Weijen, als straks gesegt is, waar van daan ik meine dat de somer-draden komen.
XV. Wanneer men een Spinne aanraakt, laat hy sig met een draad vallen, houd alle syn pootjes in een, en blyft leggen als een bolletjen heel stil: in dese staat blyft hy soo lange, tot dat hy geen beweginge meer gewaar werd, dan zoo strekt hy zyn pooten weder uit, en gaat weder op zyn gewone plaats, om sig te beveiligen. Dit is het gene ik tot nog toe van de Spinnen heb konnen gewaar werden; daar was nog vry veel van te zeggen, maar hope in het toekomende, daar van nadere bevindinge te hebben.
XVI. Een groote verscheidentheid vind ik in de plaatsing van de oogen der Spinnen, in een langpootige ruige Water-spin heb ikse aldus bevonden, na-
| |
| |
mentlyk twee boven, dry onder en aan de zyden nog twee: in een ander soort vond ik'er ses aldus geplaats,
ses in't getal vier onder, en twee daar boven naast malkanderen gestelt: in een andere soort vond ik'er vier naast malkander, en twee boven op de borst,
de twee middelste van de beneden regel waren merkelyk grooter als de ander. Hare oogen zyn ook glad, en niet als meest in andere beesjes netwys gemaakt. 't Is wonder dat in de Spinnen soo een verscheiden verplaatsinge van oogen is.
|
|