Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende
(1688)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |||||||
die seer schoon van verwen waren, ik magse om onderscheids halven de Peer-boom-Rups noemen: uit twee van dese Rupsen kropen kleine Wormtjes, d'eene had'er veertien en de anre twaalf: dese leiden rontom de syden van de Rups stil sonder bewegen, en het scheen my toe datse de Rups haar sap uitsogen, soo lange tot 'er niet meer in was, doe viel de huid van de Rups af, en de Wormtjes, die sig een weinig van malkanderen gescheiden hadden, suiverden sig en veranderden na den sesden van die maand in donker geele aardige popjes. Doe sy sig suiverden, bleven de koreltjes drek agter aan het lyf der Wormen en der popjes hangen, gelyk als ofse daar toe behoort hadden. De Wormen en de popjes waren soo groot als het kleinste kanari saad, en daarom heb ikse door een vergroot-tuig haar ook grooter verbeeld. II. Den twaalfden van de selve maand quamen daar Vliegen uit met | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
groene oogen en een groene rug. Het agterlyf was geel en swart. De vleugels vier in getal, namelyk twee groote en soo veel kleine. | |||||||
Elfde Tafel.
|
|