XXI. Hooft-stuk.
De Vullis Vlieg.
I. ZYnde op sekere plaats veele vuiligheid gesmeten van hoendermist, kool, wortelen, rapen, &c. en daar meest alle dagen pis uit een venster opgegoten, soo heb ik onder het roeren van die mest, eenige bleik-gele Wormen gevonden, synde het hooft heel spits: de staart wederom was heel stomp. Als se buiten de aarde waren kropen sy eenigsins voort, en doorboorden de aarde tot de grond toe, alwaar sy dan stil bleven leggen, het welk ik in een glas met aarde gevuld ondervonden heb. Dat ik dit sag, was in de Sprokkel-maand, sestien hondert ses en tagtig. In de Lente maand wierden het alle kleine roode popjes, die ik in de aarde liet. Hier uit quam in de Gras-maand een soort van Vliegen die grooter waren dan de gemeene slag.