XX. Hooft-stuk.
Van de Made, Pop en Vlieg der Beir-Rups.
I. IN de beschryvinge der Beir-Rups heb ik gewaagt van een der Rupsen uit welke agt of tien groote Maden quamen, die terstond, na datse de Rups uitgesogen hadden, in Tonnetjes veranderden, die eerst wit, daar na rood, en eindelyk swart wierden; dit dan gebeurde den agtsten van Wiedemaand.
II. Den twintigsten der selver maand en de volgende dagen quamen daar matig groote vliegen uit, dog een gemeen slag, het welk men uit de figuuren kan gewaar werden.