XVI. Hooft-stuk.
Van de Beir-Rups met syn veranderingen.
I. IK hebbe in de Bloey-maand verscheide Beir-rupsen in een glas geset, waar van eenige quamen te sterven. Uit het lighaam der verstorvene quamen een menigte Maijen kruipen, wit van koleur; klein; puntig van hooft, en stomp van agterlyf. Dese veranderden in kleine wit besponne popjes, uit welke eenige kleine vliegjes syn voort gekomen.
II. Den agsten van Wiedemaand begon sig een ander in een net te spinnen, en met syn quyl en hair als een huisjen te maken: dese loosden agt of tien Maden, die terstond na se gebaart waren, eerst witte popjes waren, daar na rood, en eindelyk swart.
III. Den vyftienden der selver maand sette sig een tot veranderinge, en was des ogtens een witte Pop ge-