Schou-burg der rupsen, wormen, maden, en vliegende dierkens daar uit voortkomende
(1688)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina *15]
| |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
aangeraakt zynde, sprong en liep vaardig agter uit: was groen van koleur, met een kastanie-bruin hooftjen; met ses puntige pootjes voor aan, namelyk aan yder syde dry. In 't midden waren aan yder syde vier bleik-groene pootjes; agter aan de staart warender diergelyke twee. Den Negen en twintigsten des selfden maands vond ik het in een blaadjen, dat door het spintsel deses Rypjes in een gerolt was. Ik plukten het af, sette het op een wit papier, en schilderden het met waterverf af: daar na deed ik het in een doosjen, met het blaadjen daar het in geseten had, in welke het terstond kroop, en spon rontom hem een wit netjen, om sig tot veranderinge te stellen. II. Dit Wormtjen bleef wel ses dagen in syn veranderinge leggen, daar na quam'er een bruin-geel popjen te voorschyn, hebbende boven dry halve ringen, synde de rest voor de koker des hoofts, hoorntjes en pooten | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
gelaten, maar het onderdeel had vier heele ringen. III. Den negentienden van Wiedemaand is daar een aardig geteikent Uiltjen uit gekomen, ligt kastanie bruin van verf, 't welk vry gauw in 't wegvliegen was. Ik heb hem de groene Springer genaamt, om dat hy so aardig kon springen. | |||||||||
De agste Tafel.
|
|