III. Den eersten van Wiede-maand sette sig een, die ik in een glas hadde op gevoed, tot veranderinge, spinnende rontom sig eenige weinige witte draadjes, om daar in te blyven hangen. Den derden dier maand viel het vel van het hooft en staart, en was tegens den avond in een geel popjen verandert, maar na een uir dry ofte vier, was het soo swart als een git, met eenige geele streepen omringt, welker vier onderste rontom het lyf gingen, maar de dry bovenste maar half.
IV. Ik liet het popjen in syn spinspel hangen om te sien wat daar uit soude voortkomen. De andere Wormen onderwylen veranderden al van dag tot dag, soo dat de laatste wel veertien dagen na dese veranderden. Dese veranderden van het begin tot in 't midden van Hoymaand van dag tot dag in Vlindertjes, die wit van koleuren waren, met veel swarte vlekken gevlekt, en tussen beide wat geel.