in 't midden van 't lyf, en twee alsulke aan de staart. Ik hebse een tyd lang met groene Rose bladen onderhouden, om te sien wat'er vorders van te wagten was.
Den ses en twintigsten van Wiedemaand was'er een gestorven, maar d'ander die nog in in 't leven was, had syn koleur heel verandert, want alles was hooger rood geworden, en sommige hairen, voornamelyk de voorste en d'agterste, waren een vinger breed lang geworden: soo dat ik hem voor de tweede maal moest verbeelden.
II. Den veertienden van Hoimaand, vond ik een andere die sig reeds tot veranderinge begaf, welke seer groot was; dese nam ik mede, want de myne seer langsaam groeide, misschien dat ik hem sulke versche bladeren niet en kon verschaffen als hy wel behoorde te hebben, twe dagen daar na spon hy eenige witte draaden om sig, en veranderde in een Popjen vry groot en