haar dun gekleede lighamen, moeten afsteuten, als mede de koude des nagts, wanneer zy onder den blauwen Hemel moeten vernagten.
De koude, het zy wat oorzaak die kan hebben, maakt dat de vogten in ons Bloed, en bygevolg de sappen, welke de Spieren en Peezen doen bewegen, komen lijmig- en tayvogtig te werden, welke dan niet snel doorstralende, ook daar geen vaardige bewegingen kan zijn: even als een Slot, zoo daar roest in de voegen is, zal mede stram bewegen: een dik en slijkagtig vogt zal mede veel trager door een goot loopen, dan een enkel water: zoo dat dan, met een woord, deeze stramme beweginge voortkomstig is, uit een verslijmd vogt, welke de beweeg-deelen verstopt; de Keuken-meisjes weten wel, dat wanneer het Vleis-nat warm is, dat het dan ook vloeibaarder is, maar wanneer men het laat koud werden, is het een lijm ofte lil die dik is, die zy met weder warm te maken, wederom verdunnen.
Hier door konnen de lighamen niet alleen vadzig en slaperig werden, maar zelfs in slaapziekten veranderen, ja ook in verlamdheden: want zoo die verstoppingen mede de Hersenen treft, heeft men die qualen zekerlijk te wagten.
Alzoo ik nu gezegt heb dat deeze Sappen