Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 621]
| |
uit verscheide veselige wortels, vier ofte vyf by malkanderen. De bladen staan soo aan de struik, als de takken van boven tot onderen, twee en twee tegens malkanderen over, yder aan syn eigen steeltjen, van maaksel de groote barnende netelen gelyk, maar steken ofte branden niet, zynde sagt en wolagtig in het aanraken. Rontom van half wege de struik komen veele helms-gewyse bloemtjes, van rontom den oorsprong der bladen, yder staat in een klein groen kokertjen: dese zyn gemeenlyk wit, selden geel ofte purper-verwig, hebben aan haar onderste een soete honigagtige smaak; selfs riekt dit gewas gemeenlyk honigagtig: waar na in de huisjes het zaad volgt. De tweede wast selden alhier hooger dan een voet, maar blyft eerder lager. De bladen zyn kleinder en ronder, en rontom ronder gekartelt: de bloemtjes zyn wat kleender, purper-verwig, selden geel: de wortel veselig. Veeltyds is dit gewas wat onaangenaam van reuk. De derde heeft dikker struiken, en is in veele takjes verdeelt, wast wel anderhalven voet regt op, is wat hairig; de bladen zyn wat langwerpiger, maar smalder dan d'eerste, mede rontom gekerft. De bladen staan twee en twee tegens malkander over, op korte steeltjes, rontom welke veele stekelige huisjes komen, uit welke de bloemtjes als helmtjes uitschieten, wat grooter dan d'eerste, somtyds wit, en somtyds met purpere stippeltjes verciert: of sy zyn half geel, half purper-verwig, of geheel geel. De wortel bestaat mede uit veele veselen. Sy bloeijen alle de meeste Somer door, en hare plant blyft des Winters over. Men vindse langs de wegen, dyken, velden, en de laatste veel ontrent de waterkanten; de tweede veel in de moeshoven. Aangaande de kragten, die zyn my onbekend.
Einde. |
|