gen, die wat scherp in het aantasten zyn, in welke klein zaad is. De wortel is dun en veselagtig. De bladen zyn wat uit den geelen groen, en dus: het gantsche gewas heeft een aangename, dog sware reuk, voornamelyk als het droog is: men segt dat het dagelyks syn reuk seven maal verandert, waar van het Seven-getyde kruid soude genaamt zyn.
Men vind het hier selden langs de wegen, maar meest in de kruid-tuinen: en bloeid de meeste Somer door, wanneer het in de Lente gesaaid is.
Het kruid met de bloemtjes zyn alleen in gebruik. Het bestaat uit doordringende en beweeglyke deeltjes: innerlyk gebruikt men het om te wateren, stonden af te dryven, tegens zyde-wee, opstygingen, beginnende water-sugt, innerlyke quetsingen: en hier toe maakt men kooksels ofte uittreksels; ook set men de selvige op wyn. Uiterlyk geneest het de wonden, vervronge en verstuikte ledematen, pynelykheden: het stilt de pynelyke ambeijen. Hier van maakt men een olie, wanneer men de bloemtjes op oliven-olie set: voorts kan men het sap ofte kooksel gebruiken tot stovingen, baden, enz.