Den Neder-landschen herbarius ofte kruid-boek der voornaamste kruiden
(1698)–Steven Blankaart– Auteursrechtvrij
[pagina 458]
| |
wig, ofte bleik-purperagtig; de steel is dik, hol, voos, en bros, welke te samen haast vergaan. Daar na volgen seer groote, rondagtige bladen, die in 't begin de hoef bladen seer gelyken: zyn eenigsins donsagtig en grys, maar van onderen veel witter. Yder heeft zyn bysonderen steel, zynde dik purper-verwig en lyvig, somtyds wel anderhalven voet hoog wassende, waar op het blad staat, is min ofte meer gehoekt. De wortel is dik, lang, bruin, maar van binnen wit, sterk en speceryagtig van smaak. Petasites vind men aan de dyken en wegen hier en daar. Sy bloeid in Lenten, en geeft zyn bladen na het afvallen der bloem. De wortel blyft des winters over, en wast weelderig. De bladen zyn wat onliefelyk van reuk: zynde de wortel alleen in gebruik, dese is gomagtig, bestaande uit fyne en doordringende soute en oliagtige deeltjes: deselve verwekt sweet, en werd daarom in pest, en andere quaadaardige koorsen gebruikt: als mede om de stonden te verwekken, en tegens de borst-qualen die uit veel slym ontstaan, hoest, en eng-borstigheid. Dese wortel kan men koken en drinken: ofte op wyn en brandewyn setten, om sig tegens quaadaardige siekten te verhoeden: ook kan men daar een Extract uit maken, en een water van overhalen met een fyne olie. De bladen en de wortel kan men uiterlyk gebruiken op pest-builen en quaadaardige sweringen. |
|