meer gekerft. Hier na volgen groote, dikke, ronde, langwerpige vrugten, met dikke vooren ofte uitstaande strepen hoeks gewys door-regen, groen van verwen; het vlees onder de bast, is wit, en matig hard, maar het binnenste is voos en ydel, waar in het zaad op order geschikt is, zynde wit, groot, plat, breed en langwerpig, gelykende seer na meloenen zaad, maar is veel grooter en lyviger. De bast is dikwyls donker-groen, hard en byna houtagtig: somtyds witagtig, maar soo hard niet. De wortel is matig lang, met veselen bewassen.
Een tweede soort verscheelt hier in dat de bladeren soo diep niet gesneden zyn, en ook van gedaante wat kleinder. De steelen zyn ook dunder en teeder, meest langs der aarden kruipende. De vrugt is bol-wys, rond, somtyds grooter en somtyds kleinder. De schors is somtyds groen en hard; somtyds dunder, teeder en wit. Het zaad is wat kleinder, anders het vorige genoegsaam gelyk.
Een derde is d'eerste mede seer gelyk: maar de vrugt is tusschen beiden de voorgeschrevene wegens hare groote, hebbende de schorse verscheide verhevene prikkelen, gelyk de Citroenen, en ryp zynde geel werden.
Een vierde heeft een breede, en byna platte vrugt, byna een schild gelykende; zynde in 't midden dik en verheven, maar om de kanten dun, en op sommige plaatsen om geslagen, gekronkelt en gefronselt. De bast is niet seer hard, is wit van koleur, maar het vlees is redelyk hard, en niet ligt verrottende. Het zaad is ruim soo groot als van een Meloen.
Men teeltse alleen in de moes-hoven voort; werdende alle jaren van nieuw zaad voortgebragt, en bloeijen in de Somer, waar na in de Herfst de vrugten volgen.