CCCXXIX. Hoofd-stuk. Myrrhis, Wilde-kervel, Spaanse-kervel.
DIt gewas is van gedaante en groote de Scheerling, aangaande de bladen, seer gelyk: eerst uitspruitende, zyn sy eenigsins met een dunne hairigheid begroeid: de reuk en smaak is wat sterker dan van de gemeene kervel; de koleur mede geel-groen; de struik is gestreept, knoopagtig, dik, en somtyds meer dan dry voeten hoog, verdeelende sig in verscheide takken; op de topjes komen kroontjes met kleine, witte, vyfbladige bloemtjes, waar na een lang, dik, groot, bruin ofte swartagtig zaad volgt, de comyn niet ongelyk. De wortel is lang, wit, voosagtig, soet en eetbaar.
Men vind het hier alleen in de hoven, het bloeyd in Lente, en krygt in de somer zyn zaad, en de wortel alleen blyft des somers over.
Dit gewas werd in alles gebruikt, daar men de gemeene kervel toe gebruikt.