De kleene noemt men alhier Heete Violieren. Dese komen in alle deelen met de groote over een, alleen dat sy in 't geheel kleinder is.
Dese soorten vind men mede met dubbele bloemen, maar konnen soo wel niet tegens de koude.
Nog is 'er een soort met veel groender blaadjes, en de Steen-Violieren seer gelyk.
Nog is 'er een wilde soort met smalder en witter bladen: de vier-bladige bloemtjes zyn gemeenlyk purper, ook wel roodagtig en wel-riekende, voornamelyk tegens den avond.
Wanneer men het zaad van dese vier eerste soorten saaid, soo krygt men onder de enkele dikmaals veele dubbele, en dat van verschillende koleuren, die het andere jaar eerst bloemen geven: dese dienen in potten te staan, om des Winters tegens de strenge koude te bewaren. De wilde vind men in Zeeland, aan de Zee-plaatsen. Sy bloeijen in 't voorjaar, en soo voorts eenige maanden lang. De 2 in de Somer; maar de heete wat later. Sy hebben in de genees-kunde geen gebruik, anders dan de Steen-Violieren.